Jeugdrecht – Jeugdstrafrecht in internationaal
perspectief
Hoofdstuk 1 – Inleiding
Jeugdstrafrecht ligt op het snijvlak van meerdere disciplines. De jeugdcriminaliteit in Nederland was al jaren
stabiel en laat sinds 2007 een daling zien.
Hoofdstuk 2 - Minderjarigheid
2.1 Inleiding
Op enkele uitzonderingen na heeft jeugdstrafrecht betrekking op minderjarige verdachten en daders.
Behalve met jeugdstrafrecht komen minderjarigen met name ook in aanraking met het
jeugdbeschermingsrecht.
2.2 Juridisch ouderschap
Ouderschap is de cruciale notie in het afstammingsrecht. Het afstammingsrecht regelt de afstamming tussen
ouders en kinderen, daarmee krijgt het kind een rechtsbetrekking tot zin ouders, broers en zussen,
grootouders etc. Men kan op dit gebied niet naar eigen inzicht alternatieve, onderlinge regelingen treffen,
het is ‘dwingend recht’. Het afstammingsrecht is echter wel statisch. Aan de basis van veranderingen binnen
het afstammingsrecht liggen maatschappelijke ontwikkelingen. Het internationale recht speelt ook een
belangrijke rol bij de ontwikkeling van het Nederlandse afstammingsrecht en het begrip van minderjarigheid.
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, 1950) heeft rechtstreekse werking. De
rechterlijke macht moet alle wetgeving en bestuur direct aan het EVRM toetsen en personen in Nederland
kunnen bepalingen uit het EVRM inroepen bij de rechter tegen beslissingen van de overheid.
Varianten van juridisch ouderschap
De vrouw die het kind ter wereld brengt, wordt als juridische moeder van het kind gezien, zonder
onderscheid wat betreft de relationele situatie van de geboortemoeder en zonder dat het ertoe doet hoe de
zwangerschap is ontstaan (mater semper certa est; moeder door geboorte). Juridische vader/moeder van
een kind is de man/vrouw die op het moment van de geboorte van het kind gehuwd is of een geregistreerd
partnerschap heeft met de geboortemoeder (ouder van rechtswege). Ten grondslag ligt de formele relatie
waaruit een wettelijk vermoeden van vaderschap wordt afgeleid. Bij een ‘meemoeder’ of ‘duomoeder’ moet
daarbij sprake zijn van een kunstmatige inseminatie met hulp van een onbekende donor. In Nederland is er
ook ouder door herkenning. Erkenning schept een juridische relatie tussen de man die het kind erkent en
het kind. Ouder via gerechtelijke vaststelling houdt in dat op grond van de conclusie dat de man de
verwekker is, de rechter op verzoek van de moeder het juridische vaderschap oplegt aan de man. Ten slotte
kent Nederland ouderschap via adoptie. Alle gevolgen die de Nederlandse wet aan het ouderschap verbindt,
zijn ook van toepassing op de ouders die door adoptie een kind krijgen.
Gevolgen van ouderschap
Van groot belang is dat juridische ouders in principe gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen.
Juridisch ouderschap garandeert ook een recht op (en plicht tot) omgang met het kind. Het juridisch
ouderschap brengt een gezamenlijke onderhoudsplicht voor de ouders en het kind met zich mee. De ouders
zijn verplicht om de kosten te dragen van de verzorging en opvoeding van hun kind tot het einde van diens
minderjarigheid. Kinderen zijn erfgenaam van hun juridische ouders en omgekeerd kunnen ouders ook van
hun kinderen erven. Verder zijn er rechtsgevolgen wat betreft de familienaam, de nationaliteit, in fiscaal
opzicht, op gebied van sociale zekerheid en op diverse procesrechtelijke gebieden.
,2.3 Ouderlijk gezag
Juridisch ouderschap impliceert levenslange juridische banden tussen ouder en kind. Ouderlijk gezag heeft
daarentegen uitsluitend betekenis voor de opvoedingsrelatie en eindigt ook op het 18 e jaar van de jeugdige.
Het is onlosmakelijk verbonden met en beperkt tot de wettelijke grens van minderjarigheid. Gezagsrecht is
dwingend recht, dus als ouders andere afspraken hebben gemaakt omtrent de opvoeding van het kind zijn
deze niet rechtsgeldig. Wel is er ruime vrijheid omtrent de invulling en uitoefening van het gezag. Ouderlijk
gezag kan alleen worden beperkt of afgenomen met een maatregel van kinderbescherming door de
kinderrechter. Het ouderlijk gezag wordt beschouwd als een doelbevoegdheid: de rechten en plichten
voortkomend uit gezag dienen het belang van het kind. Het gezagsrecht heeft sterke ontwikkelingen
doorgemaakt. Ten eerste is de gedachte van toenemende autonomie van minderjarigen versterkt.
Minderjarigen hebben een prominentere rechtspositie gekregen en ‘het belang van het kind’ is in vele
opzichten leidend. Ten tweede is het gezagsrecht stapsgewijze losgekoppeld van het huwelijk. Ten derde is
de kring van personen die gezag over het kind kunnen krijgen uitgebreid. Ten slotte is in 2016 voorgesteld
om ouderlijk gezag voor meer dan twee ouders mogelijk te maken.
Wat houdt gezag in?
Het Burgerlijk Wetboek geeft aan dat ouderlijk gezag betrekking heeft op ‘de persoon van de minderjarige,
het bewind over zijn vermogen, en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten
rechte’. Ouders dienen de zorg te dragen voor het lichamelijke en geestelijke welzijn en de veiligheid van het
kind en zij dienen de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid te bevorderen. De ouders zijn aansprakelijk voor
de schade als gevolg van slecht bewind. De minderjarige is handelingsonbekwaam en in het personen- en
familierecht is de minderjarige procesonbekwaam. Bij conflicten tussen ouders en kind kan de rechter een
bijzondere curator benoemen. Deze persoon heeft geen gezag, maar moet opkomen voor de belangen van
de minderjarige en indien nodig voert hij namens hem een rechtszaak. De benoeming van een bijzondere
curator is altijd gericht op een concreet en specifiek probleem.
Wie heeft gezag?
Ten eerste worden enkele categorieën in het belang van het kind uitgesloten van gezag: personen die zelf
nog minderjarig zijn, personen die onder curatele staan en personen van wie de geestvermogens zodanig
zijn verstoord dat ze niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen. Ten tweede is in Nederland het aantal
ouders met gezag beperkt tot twee. Alle minderjarigen staan onder gezag, maar als er geen ouders zijn of als
zij het gezag niet kunnen of mogen uitoefenen, dan oefent een voogd het gezag uit.
Weglopen
Een wegloper onttrekt zich aan het ouderlijk gezag, aangezien de ouders de verblijfplaats van de
minderjarige bepalen. Hulpverlening aan weglopers kan strafbaar zijn, maar zorgvuldige hulpverlening aan
een wegloper wordt niet bestraft.
Scheiding en gezag
Bij een scheiding moeten onder meer afspraken worden gemaakt over alimentatie voor de kinderen en
partner en over de wijze waarop het gezag over de kinderen zal worden uitgeoefend. In Nederland wordt
het gezamenlijk gezag in beginsel voortgezet na scheiding. Ouders die samen het gezag hebben en uit elkaar
gaan, moeten een zogeheten ‘ouderschapsplan’ opstellen. In dit plan moeten in elk geval afspraken staan
over de verdeling van de opvoedings- en verzorgingstaken, over de omgangsregeling tussen de jeugdige en
de ouder waar de jeugdige niet woont, over de manier waarop de ouders elkaar raadplegen en informatie
verschaffen, en over de betaling van de kosten van de verzorging en opvoeding (kinderalimentatie). Co-
ouderschap wil zeggen dat in de uitoefening van het gezamenlijk gezag beide ouders een evenredig deel van
de verzorging en opvoeding van hun kinderen op zich nemen. Als het voor de betrokkenen na een scheiding
lastig blijkt om tot een gemeenschappelijk ouderschapsplan te komen, wordt vaak mediation ingezet. Ingeval
de echtgenoten er met of zonder mediation niet uitkomen, dan kunnen de ouders hun meningsverschillen
,omtrent het gezag voorleggen aan de rechter. Het proberen van mediation voordat men naar de rechter
stapt is niet verplicht in Nederland.
Eenhoofdig gezag
Een verzoek om ‘eenhoofdig gezag’ kan worden toegewezen op grond van zogeheten ‘klemcriterium’ of als
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind. Het moet door de verzoekende ouder
aannemelijk worden gemaakt dat het kind bij gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders,
terwijl niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In Nederland
bestaan wat betreft het ouderlijk gezag na scheiding momenteel maar twee mogelijkheden: of beide ouders
delen het voortgezet gezamenlijk gezag of één van hen krijgt het eenhoofdig gezag en de ander niets.
2.4 Minderjarigheid
Jeugdrecht hanteert een dynamisch kindbeeld. Dat wil zeggen dat zo goed mogelijk recht wordt gedaan aan
de ontwikkeling richting autonomie en aan de toenemende verantwoordelijkheid van kinderen. Kinderen die
worden verdacht van strafbare feiten kunnen niet worden vervolgd zolang ze onder de 12 jaar zijn, voor 12-
tot 18-jarigen geldt een apart jeugdstrafrecht en pas vanaf 18 jaar is in principe het gewone strafrecht van
toepassing. Met dergelijke onderscheidingen naar leeftijd wordt in algemene zin tegemoetgekomen aan het
inzicht dat kinderen in toenemende mate in staat zijn om een eigen mening te vormen en tot uitdrukking te
brengen. De Nederlandse wet stelt dat schade toegebracht door kinderen onder de 14 jaar niet aan hen kan
worden toegerekend, daarvoor zijn de ouders aansprakelijk (risicoaansprakelijkheid). Bij 14- en 15-jarigen
zijn de ouders aansprakelijk, tenzij ze kunnen aantonen dat hen niet kan worden verweten dat zij de
gedraging van het kind niet hebben verhinderd. Vanaf 16 jaar zijn kinderen zelf aansprakelijk voor
gedragingen die anderen schade toebrengen.
Minderjarigheid en ouderlijk gezag
Meerderjarigheid impliceert cruciale wijzigingen in de rechtspositie van de betrokkene. Pas sinds 1988 is
deze grens verlaagd naar 18 jaar. Kenmerkend voor minderjarigen is dat zij onder gezag staan, zij zijn nog
niet volledig zelfstandig voor het recht. Een meisje van 16 of 17 jaar dat in verwachting is of al moeder is
geworden kon tot 2015 een meerderjarigheidsverklaring aanvragen bij de rechter. In het kader van een
aantal maatregelen om huwelijksdwang te voorkomen is deze mogelijkheid opgeheven. Daarnaast geldt nu
een absoluut huwelijksverbod voor minderjarigen.
Handelingsonbekwaam
Het meest kenmerkend voor minderjarigen is de handelingsonbekwaamheid. Zij kunnen niet zelfstandig in
het juridisch verkeer optreden noch zelfstandig serieuze financiële handelingen verrichten. Minderjarigen
worden echter wel in staat gesteld om rechtshandelingen te verrichten mits er toestemming is gegeven door
wettelijke vertegenwoordiger en het moet gaan om een handeling die in het maatschappelijk verkeer
gebruikelijk is.
Medische behandeling
Het uitgangspunt van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is dat een
medische behandeling in principe altijd toestemming van de patiënt verijst. Bij kinderen onder de 12 jaar
speelt de mening van het kind volgens dezelfde wet echter geen rol. Bij minderjarige patiënten tussen de 12
en 16 jaar wordt behalve toestemming van de ouders ook toestemming van de minderjarige zelf vereist,
tenzij het kind wilsonbekwaam wordt geacht en tenzij een dergelijke ingreep zonder meer als onvermijdelijk
wordt gezien om ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen. Belangrijk is dat, wanneer een
minderjarige tussen de 12 en 16 jaar tegen de wens van de ouders blijft aandringen op een bepaalde
behandeling en die naar het oordeel van de arts ‘weloverwogen blijft wensen’, de stem van de minderjarige
uiteindelijk de doorslag geeft. Handelingsonbekwaamheid en wilsonbekwaamheid zijn verschillende
begrippen. Handelingsonbekwaamheid is een algemeen juridisch begrip dat is gekoppeld aan
, minderjarigheid; wilsonbekwaamheid betreft daarentegen een oordeel over een specifiek persoon die,
ongeacht de leeftijd, niet in staat blijkt tot een redelijke afweging van zijn belang. Vanaf 16 jaar mag een
minderjarige in principe helemaal zelf beslissen over een medische behandeling.
Hoorrecht en procespositie
In het kader van jeugdstrafrecht is het vanzelfsprekend de jeugdige verdacht zelf te horen, maar in het
civiele jeugdrecht is dit gecompliceerder. Zo betekent het hoorrecht van minderjarigen in zaken betreffende
het gezag die hen rechtstreeks raken dat zij vanaf 12 jaar in principe door de rechter de gelegenheid moeten
worden gesteld hun mening te geven (recht op participatie). Aan de mening van de minderjarige dient de
rechter een passend belang te hechte. De rechter moet ingaan op hetgeen de minderjarige naar voren
brengt en moet motiveren waarom en in hoeverre zijn beslissing aansluit dan wel afwijkt van de wensen van
de minderjarige. Er is geen participatierecht voor minderjarigen onder de 12 jaar. Echter wordt er bepleit de
grens te verlagen naar 8 jaar. In Nederland geldt het uitgangspunt van procesonbekwaamheid van
minderjarigen in familie- en jeugdprocedures. De minderjarige wordt in procedures vertegenwoordigd door
zijn ouders of voogd. Het hangt primair af van de aard van de specifieke procedure en de leeftijd van de
minderjarige of er een mogelijkheid bestaat zelfstandig een procedure te initiëren. In zaken betreffende
gezag geldt er een informele rechtsingang. Deze rechtsingang wordt informeel genoemd, omdat de
minderjarige zich op een laagdrempelige manier tot de rechter kan wenden om zijn verzoek duidelijk te
maken (brief).
Hoofdstuk 3 – Jeugdhulp en jeugdbescherming
3.1 Inleiding
Er bestaat een nauwe samenhang tussen jeugdstrafrecht en jeugdhulp in vrijwillig en in gedwongen kader.
Vooral bij jongeren die bij herhaling met het jeugdstrafrecht in aanraking komen, is er veelal sprake van
opvoedingsproblemen en/of problemen in de gezinssituatie. De belangrijkste uitgangspunten en regels ten
aanzien van het systeem van jeugdhulp en jeugdbescherming zijn te vinden in twee wetten: de Jeugdwet en
de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen.
3.2 De Jeugdwet
In 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Deze wet betekende dat voor het eerst de verantwoordelijkheid
voor het aanbieden van alle zorg voor jeugdigen werd ondergebracht bij één instantie, namelijk de
gemeente (decentralisatie). De Jeugdwet stelt regels inzake de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor
preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen,
psychische problemen en stoornissen. De Jeugdwet is in de plaats gekomen van de sinds 2005 geldende Wet
op de jeugdzorg. Met de Jeugdwet worden twee dingen beoogd. Het is de bedoeling te komen tot een
eenvoudiger en effectiever stelsel van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering, met optimale
samenwerking van hulpverleners rond gezinnen en adequate ondersteuning bij opgroei- en
opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Met de Jeugdwet wordt uitdrukkelijk beoogd
om te komen tot ‘demedicalisering’ en ‘ontzorging’ van de jeugdsector. Er wordt gekoerst op minder dure
zorg, door het minder snel inzetten van medicatie en specialistische zorg. Het uitgangspunt van de Jeugdwet
is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en
de jeugdige zelf ligt. Waar jeugdzorg voorheen als recht voor jeugdigen en ouders gold, is nu slecht sprake
van een plicht tot jeugdhulp voor de gemeenten. De gemeenten moeten zich ervan verzekeren dat zij
voldoende voorzieningen kunnen bieden aan ouders en jeugd die het op eigen kracht niet redden. Het Rijk
draagt de verantwoordelijkheid voor het systeem van jeugdhulp als geheel, maar zij mag niet eenzijdig
ingrijpen indien op gemeentelijk niveau problemen ontstaan.
De belangrijkste regels en instanties