Sociale Zekerheidsrecht Begrepen | Alle hoofdstukken | Achtste druk | 2022
1. Inleiding in de sociale zekerheid
1.1 Inleiding
Sociale zekerheid
Iedereen krijgt met ‘sociale risico’s’ te maken (werkloos raken), maar middels sociale zekerheid
worden risico’s zo veel mogelijk verdeeld over alle werknemers en werkgevers of zelfs alle inwoners
in Nederland. Uitgangspunten zijn solidariteit en collectiviteit: door middel van wetgeving
gezamenlijk individuele risico’s dragen.
Verzorgingsstaat
De overheid speelt een rol in het opvangen van sociale risico’s. Dit begon met de Ongevallenwet
(1901) die was bedoeld voor bedrijfsongevallen en daarmee de eerste sociale verzekering waarbij de
overheid aan werkgevers de verplichting voor een premie oplegde ter verzekering. Andere wetten
zijn de Armenwet (1854), Ziektewet (1929), Kinderbijslagwet (1939)
Inkomenszekerheid
Het fundament voor sociale zekerheid is in de eerste plek inkomenszekerheid bij inkomensderving.
Dit zijn o.a. werkloosheid (WW), arbeidsongeschiktheid (Wet WIA), ouderdom (AOW) en de
Participatiewet (bij geen inkomen)
Dit is een waarborgfunctie: inkomenszekerheid. Het garandeert daarmee een inkomen op
minimumniveau als het inkomen in een situatie lager is dan dit niveau.
Uitgangspunt: de hoogte ervan moet voldoende zijn voor een menswaardig bestaan.
Stijgt het minimumloon, stijgen ook de uitkeringen (ook wel ‘de koppeling’ genoemd).
Minimumloon
Het wettelijk minimumloon bedraagt €1684 bruto per maand voor 21 jaar en ouder.
Het sociale minimum is ervan afgeleid en bedraagt:
Voor gehuwden en samenwonenden die de kosten niet kunnen delen: 100%
Voor een alleenstaande die de kosten niet kan delen: 70%
Om het meebetalen rechtvaardig te houden, is er middels premieheffing onderscheid in:
Werknemersverzekeringen (bijv. WW): opgebracht door werknemers en werkgevers
Volksverzekeringen (bijv. AOW): door alle ingezetenen van een land, ‘het volk’
Sociale voorzieningen als de Participatiewet worden betaald uit algemene middelen zoals belasting.
Re-integratie
In de Algemene Bijstandswet (1996) weinig aandacht voor de activeringsfunctie: mensen die in de
bijstand komen, zo snel mogelijk weer aan werk helpen. Dit is veranderd door de Wet verbetering
poortwachter (Wvp, 2000). Dus uitgangspunt nu: ‘werk boven inkomen’.
Privatisering
Vanwege bezuinigingen wordt er nu meer overgelaten aan private partijen en minder aan de
overheid: bij ziekte betaald de werkgever 70% van het loon (ZW sinds 1996 geprivatiseerd).
Een ander mogelijkheid is eigenrisicodragerschap: de werkgever krijgt én met het UWV én met een
private partij zoals een arbodienst te maken. Deze voert namens werkgever taken uit die anders voor
ex-werknemers bij het UWV liggen. De rekening betaalt de werkgever, en in ruil daarvoor betaalt de
werkgever dan meer of minder collectieve premie.
Sociale partners
, Hier vallen werkgevers- en werknemersorganisaties (vakbonden) onder. De rol van deze partners is
nu grotendeels overgenomen door het UWV en de Sociale Verzekeringsbank. Wel zijn er nog
Werkbedrijven waarin werkgevers en vakbonden, samen met gemeenten, UWV en bijvoorbeeld een
ROC afspraken maken om mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen.
Hier geldt een quotumregeling: bij meer dan 25 werknemers moet een bepaald percentage van je
werknemers mensen met een arbeidsbeperking zijn.
Uitgangspunt zorg
Op het gebied van zorg verwacht de overheid steeds meer ‘zelfredzaamheid’ en ‘eigen
verantwoordelijkheid’. Een burger moet eerst in de eigen omgeving om hulp vragen, daarna komt de
overheid pas in beeld: participatiesamenleving met de focus op ‘eigen kracht’.
(De)centralisatie en handhaving: steeds meer verantwoordelijkheid bij de gemeente in plaats van de
centrale overheid. Alleen de hoofdlijnen worden nog landelijk vastgesteld. De gedachte erachter is
dat de gemeente dichter bij de burger staat en dus maatwerk kan leveren.
1.2 Driedeling
We maken onderscheid tussen
1. Werknemersverzekeringen
2. Volksverzekeringen
3. Sociale voorzieningen
Deze driedeling ontstaat door verschillen in:
De kring van verzekerden (personele werkingssfeer): wie is verzekerd en dus rechthebbend
De financiering: wie betaalt (overheid, alle inwoners of werkgevers en/of werknemers)
De uitvoering: waar vraag je deze aan en wie verstrekt deze
De voorwaarden: wat is de hoogte en de duur en is er een toets/grens?
1.2.1 Werknemersverzekeringen
Deze zijn verplicht gesteld voor alle werknemers: alle mensen die op grond van een
arbeidsovereenkomst werkzaam zijn (territorialiteitsbeginsel: op basis van territorium van waar je
werkt, dus een Belg in Nederland is verzekerd in Nederland)
− Regel: tot 70% betalen, tot een maximuminkomen van €224,27 per dag
− Voorbeelden: WW, Wet WIA, ZW, WAO (als je voor 2004 arbeidsongeschikt bent geraakt)
− Financiering: premie, gebaseerd op loon, wordt betaald door werknemer en/of werkgever
− Uitvoering: UWV
− Hoogte: dagloon: gemiddeld per dag verdiend salaris in het afgelopen jaar
− Toets: nee, geen partnerinkomenstoets en geen vermogenstoets
− Beperkingen: ja, afhankelijk van arbeidsverleden
1.2.2 Volksverzekeringen
Alle ingezetenen zijn van rechtswege verzekerd.
− Voorbeelden: AOW, Wet langdurige zorg (Wlz), Algemene nabestaandenwet (Anw),
Zorgverzekeringswet (Zvw)
− Regel: voor ieder jaar dat je vanaf je 17 e in Nederland woont, bouw je 2% op
(opbouwsysteem). Voor Zvw een uitzondering: niet alleen ingezetenen zijn verplicht
verzekerd, maar voor iedere ingezetene bestaat wel de verplichting een (private)
verzekeringsovereenkomst af te sluiten
− Financiering: iedereen die inkomstenbelasting betaalt (bij loondienst is dit loonheffing op
inkomen, bij zelfstandigen een aanslag door Belastingdienst)
− Uitvoering: Sociale Verzekeringsbank (AOW, Anw), de zorgkantoren (Wlz), zorgverzekeraars
(Zvw)