Samenvatting LE 4 – Minor Kind & Jeugd
LE 4.1 – Ontwikkeling van het kind, lichamelijk cognitief
en sociaal
Ontwikkelingspsychologie = De wetenschap die het gedrag van de mens bestudeert in de
verschillende fasen van zijn ontwikkeling. De genen (natuurlijk) en omgevingsfactoren hebben
invloed op de ontwikkeling.
Verschillende systemen die invloed hebben op de ontwikkeling:
Icrosysteem Biologische invloeden, bijv. vroege invloeden zoals voeding en infecties. Ook valt
binnen het microsysteem de directe contacten van een kind, die ook de meeste invloed hebben, bijv.
familie en vrienden.
Mesosysteem Gaat om hoe de directe en indirecte contacten van een kind met elkaar contact
hebben, bijv. ouders met school/KDV/artsen/verpleegkundigen.
Exosysteem Sociale en economische factoren, waar een kind geen invloed op heeft, maar die wel
veel directe invloed hebben op het kind en zijn ontwikkeling. Bijv. beroep van ouders,
gezondheidszorg, economische omstandigheden.
Macrosysteem De maatschappij en cultuur waarin een kind opgroeit, ook wel waarden en
normen.
Chronosysteem (tijdssysteem) Heeft betrekking op de tijd waarin een adolescent leeft en in welke
chronologische volgorde gebeurtenissen in zijn leven afspelen. Ook wel historische veranderingen die
de andere systemen kunnen beïnvloeden, zoals de eisen die aan het kind gesteld worden door het
digitale tijdperk.
Hechting
Van invloed op hechting:
- Ouder-kind contact
- Kenmerken van het kind
- Kenmerken van de ouders
- Gezins- en leefomstandigheden
- Opvoedstijlen
Hechting heeft invloed op:
- Sociaal-emotionele ontwikkeling
- Persoonlijkheidsontwikkeling
- Latere vriendschappen, relaties, eigen ouderschap, etc.
- Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling
Cumulatief: elke fase in de ontwikkeling bevat al het voorgaande, waarbij het geheel groter is dan
som der delen.
Differentiatie: bijv. lichamelijke ontwikkeling in baarmoeder; vanuit bevruchte eicel ontwikkelen
talloze cellen die differentiëren tot cellen met specifieke functies (zenuwcellen etc.) en bijv. de
ontwikkeling van de handmotoriek.
Integratie: bijv. gebrek aan coördinatie tussen zien en bewegen naar geïntegreerde sensomotoriek.
De verschillende volgens Piaget ontwikkelingsfasen zijn:
Sensomotorische stadium: nadruk op motorische reacties op sensorische input
, 1 e mnd: reflexen (zuigreflex)
1-4 mnd: bij toeval iets plezierigs ontdekken en dit proberen te herhalen (eigen lichaam),
zoals duimzuigen
4-8 mnd: effect van eigen handelen buiten eigen lijf, op omgeving (bijv. speeltje
manipuleren)
8-12 mnd: niet vanuit toeval, maar doelgerichte aaneenschakelingen van gedrag • 12-18
mnd; experimenteren en zelf variatie aanbrengen i.p.v. enkel herhalen (oorzaak-gevolg
leren)
18-24 mnd: overgang naar symbolisch denken: eerst in gedachten een probleem oplossen
i.p.v. zoeken naar oplossing door lichamelijk handelen >> objectpermanentie: begrip krijgen
dat een voorwerp/persoon blijft bestaan ook al kun je het niet zien
Tussen 18-24 mnd een voorwerp mentaal kunnen representeren.
Pre-operationele stadium: Toenemend in staat om te denken maar nog niet logisch en systematisch:
Eenvoudige causale relaties
Magisch denken (geloven in Sinterklaas)
Egocentrisme, nog niet kunnen verplaatsen in ander, uitgaan van eigen perspectief
Animisme: neiging aan niet-levende dingen, leven toe te kennen (bijv. bloemen pijn als je ze
plukt)
Artificialisme: idee hebben dat alles door de mens is gemaakt
Realisme: psychische fenomenen (gedachten, dromen) als fysische fenomenen zien (bijv.
dromen als iets tastbaars zien)
Concreet-operationele stadium: toenemend logisch en systematisch denken
Tegenstrijdigheden/onjuistheden kunnen ontdekken
Begrip van rangorde: iets op volgorde leggen (bijv. van klein naar groot)
Conservatie van aantal, volume en gewicht: twee rijen met in beiden evenveel koekjes; 1 rij
koekjes verder uit elkaar: in deze fase erkennen dat aantal hetzelfde is gebleven (meerdere
aspecten kunnen betrekken)
Formeel-operationele stadium: abstract logische denken komt tot ontwikkeling
Denken over dat wat niet direct concreet waarneembaar is: abstracter denken, hypothetisch
denken.
Theorieën over de normale psychosociale ontwikkeling
Freud
Emotionele en sociale ontwikkeling van Freud Psychoanalytische theorie Over emotionele,
sociale en persoonlijkheidsontwikkeling. Rol van vroege relaties en vroege conflicten van het kind in
zijn latere functioneren. Het bestaat uit 3 delen van persoonlijkheid:
Es (ID): aangeboren driften (impulsen, energie, libido)
Ego: op sociaal aanvaardbare manier met driften leren omgaan, uit angst voor straf van
omgeving.
Superego: verboden en geboden van omgeving worden geïnternaliseerd en er ontwikkelt
een geweten.
Fasen hierbij:
Het gaat om stadia in de psychoseksuele ontwikkeling, omdat het in de theorie van Freud gaat over
het individuele streven naar bevrediging van driftmatige wensen. De seksuele drift/libido richt zich
op verschillende lichaamszones onder invloed van biologische rijping.
- Orale fase: Zuigen is de belangrijkste bron van lust. Het heeft een biologische noodzaak,
namelijk voedsel binnen krijgen.
- Anale fase: Sensaties zijn verbonden aan ontlasting. Dan tevens koppigheidsfase: peuters
vastberaden hun eigen zin te willen doorvoeren. Ontwikkeling van zelfstandigheid en
autonomie een grote rol (“zelf doen”)
, - Fallische fase: Belangstelling voor het genitaal. Geslachtsverschillen tussen jongens en
meisjes ontdekken. Wel of niet hebben van penis: bij jongens castratieangst. Bij meisjes
gevoelens van jaloezie en tekortgedaan. Oedipuscomplex is als kind verliefd wordt op een
ouder van het andere geslacht.
- Latentiefase: Vermindering van driftimpulsen en daardoor meer ruimte voor leren en sociale
contacten buiten het gezin.
- Genitale fase: In de puberteit heropleving van seksuele driftimpulsen.
Het goed doorlopen van de stadia is afhankelijk van de hoeveelheid bevrediging en frustratie het kind
in elk stadium heeft beleeft. Teveel als te weinig bevrediging kan leiden tot stagnering van
ontwikkeling.
Fixatie Bijv. 6-jarige die zich liever duimend terugtrekt dan contacten aangaat.
Regressie Na het bereiken van een fase, terugvallen in een eerdere fase. Bijv. kind dat weer
onzindelijk gedrag laat zien bij geboorte broertje of zusje.
Erikson
Emotionele en sociale ontwikkeling van Erikson. Bestaat uit 8 stadia voor psychosociale ontwikkeling:
1. Vertrouwen vs. Wantrouwen = 0 - 18 maanden
2. Autonomie vs. Schaamte en twijfel = 18 maanden - 3 jaar
3. Initiatief vs. Schuldgevoel = 3 - 5 jaar
4. Vlijt vs. Minderwaardigheid = 6 - 11 jaar
5. Identiteit vs. Identiteits/Rolverwarring = 12 - 18 jaar
6. Intimiteit vs. Isolement = 18 - 35 jaar
7. Generativiteit vs. Stagnatie = 35 - 55/65 jaar
8. Ego-integriteit vs. Wanhoop = Vanaf 55/65 jaar en ouder
Leertheorie (Behaviorisme)
= De relatie tussen een externe prikkel/stimulus en de respons staan centraal.
- Klassiek conditioneren: Pavlov = Iets dat eerst geen effect had, krijgt nu wel effect, doordat
het steeds samen optreedt met iets anders dat dat effect heeft.
- Operant conditioneren: Thorndike | Skinner = Beloon goed gedrag, straf ongewenst gedrag.
> Thorndike: de wet van effect = R-C model, Gedrag zal in frequentie toenemen als het
gevolgd wordt door een prettige gebeurtenis. Het organisme heeft een associatie geleerd
tussen gedrag en consequentie.
>Skinner: S-R-C model Aandacht voor de Stimulus. De associatie tussen de Respons en de
Consequentie gaat alleen op in een bepaalde Situatie (Stimulus).
- Observationeel leren: Bandura Observatie van gedrag en imitatie
Belangrijke ontwikkelingen binnen een bepaalde levensfase
o Geboorte
o Eerste levensjaar Sensorische ontwikkeling (zintuigen worden ontwikkeld voor horen,
zien, voelen, ruiken, proeven). Motorische ontwikkeling, verstandelijke ontwikkeling, en
sociaal-emotionele ontwikkeling worden ontwikkeld. Kinderen vertrouwen de ouders
volledig. In de eerste 3 maanden reageert het kind op meerdere personen. Van 3-6 maanden
ontstaat er herkenning in gezichten en stemmen. Vanaf 6 maanden gaat het kind nabijheid
zoeken en ontstaat er scheidingsangst. Hierin moet het kind getraind worden.
o Peutertijd Middelpunt van de wereld, verstandelijke ontwikkeling, motorische
ontwikkeling, zintuigen, taalontwikkeling, hechtingsproces, koppig, driftig, zindelijk worden,
, slapen en samen spelen. Tussen 1,5 – 3 jaar gaat het kind zich losmaken van zelfstandigheid.
Van 3 tot 6 jaar gaat het kind zelf actief actie ondernemen of ingrijpen.
o Kleutertijd
o Basisschoolleeftijd
o Adolescentie
De normale ontwikkeling van een kind tussen 4-8 jaar:
- Toenemende taalbeheersing
- Ontwikkeling van het denken
- Uitbreiding van de sociale en fysieke omgeving
De normale ontwikkeling van een kind tussen 8-12 jaar:
- Succes van de schoolcarrière
- Opbouwen van een sociale identiteit
- Betekenis van dood
De normale ontwikkeling van een adolescent (12-18 jaar):
- Grote veranderingen op lichamelijk, psychoseksueel en cognitief vlak
- Hormonen: je lijf verandert
- Brein: nieuwe verbindingen
- Melatonine: wordt laat aangemaakt, dus later slapen
- Seksualiteit en relaties
- Intellect: filosofisch denken
- Identiteitsvorming, voelen zich uniek
Baldew
= Baldew bekijkt de interactie tussen de normale ontwikkeling van een kind en een chronische
ziekte. Baldew bekijkt dit per gebied en leeftijd: psychologische aspecten, ziektebegrip, reacties op
het ziekenhuis, begrip over de dood en het helpen/zorgen.
Psychologische aspecten:
4-8 jaar: Meer behoefte aan controle over ingrepen en scheiding. Angst en regressie.
- Bang om alleen te zijn
- Weer gaan bedplassen
- Eenvoudiger spel
- “Kinderachtiger” praten
- Ontwikkeling van het denken, van magisch naar concreet
8-12 jaar: Gebruikt kennis en begrip om oorzaak en behandeling van de ziekte te bevatten.
- Zelf informatie opzoeken
- Emotieregulatie
Adolescent: Handelt meer als individu, leunt minder op ouders. Heeft moeite zich te houden aan
leefregels en medicatie. Is bezig met lichaamsveranderingen en seksualiteit; is zich ervan bewust
'anders' te zijn. Voelt zich minder waard, toekomst moeilijk voor te stellen.
- Ontwikkeling eigen individu
- Contact met leeftijdsgenoten belangrijk (eventueel peergroep)
- Wil ‘normaal’ zijn
- Littekens
- Moeite met toekomstbeeld, beroepskeuze