PM1412202414 Gezondheidsbevordering: theorie en toepassing
Samenvatting
Begrippenlijst per te lezen onderdeel
YOUlearn uitwerkingen
1
,Thema 1 De Interventiecyclus en andere planningsmodellen
Dit thema gaat over de interventiecyclus en planningsmodellen. Het vormt de kapstok voor de andere
thema’s omdat u zich hier verdiept in de systematiek die gezondheidspsychologen en
gezondheidsbevorderaars volgen bij het planmatig ontwikkelen van gezondheidspsychologische interventies.
In de eerste bijeenkomst kreeg u hierop al een introductie.
In de introductie op de cursus gaven we ook al het belang aan van planmatige ontwikkeling van
gezondheidsbevorderingsinterventies. Het is wenselijk om daarbij een planningsmodel te gebruiken,
bijvoorbeeld het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering, het Intervention
Mapping protocol en/of de Interventiecyclus. Deze modellen staan centraal in dit thema.
De Interventiecyclus (zie figuur) is het basismodel dat de opleiding Psychologie van de Open Universiteit
gebruikt in de interventiecompetentieleerlijn. Daarom gebruiken we dit model om de thema’s in dit digitaal
werkboek te structureren. Elk thema correspondeert met een fase uit de Interventiecyclus behalve het eerste
thema. Dat thema behandelt planningsmodellen die u kunt gebruiken bij het planmatig opzetten van
gezondheidspsychologische interventies, inclusief de Interventiecyclus zelf. Het thema bestaat uit één
studietaak over planningsmodellen.
Zoals bij de cursusintroductie aangegeven kan de gezondheidsbevorderaar of gezondheidspsycholoog deze planmatige werkwijze hanteren bij het
ontwikkelen van interventies voor zorgverleners, gemeenten, GGD'en, scholen enzovoort maar ook om zelf cliënten te begeleiden bij
gedragsverandering of het aanpakken van psychosociale problemen.
Studietaak 1 Planningsmodellen
Inleiding
In deze studietaak verdiept u zich in modellen voor het planmatig ontwikkelen van gezondheidspsychologische interventies en staat u stil bij
toepassingen ervan. De studietaak omvat vier opdrachten.
Leerdoelen
Nadat u deze studietaak hebt afgerond
• kunt u de vier fasen van de interventiecyclus beschrijven
• kunt u de stappen van het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering herkennen en beschrijven, en de
verschillen met de Interventiecyclus aangeven
• kunt u het onderscheid tussen primaire, secundaire en tertiaire preventie, en universele, selectieve, geïndiceerde en zorggerelateerde
preventie uitleggen
• kunt u het verschil tussen een populatie- en hoogrisicobenadering in preventie uitleggen
• onderschrijft u het belang van planmatige gezondheidsbevordering
• kunt u voorbeelden geven van planmatig ontwikkelde gezondheidspsychologische interventies
• kunt u valkuilen bij de ontwikkeling en implementatie van gezondheidspsychologische interventies herkennen en omschrijven.
Bronnen
• Brug. J., Lechner, L., van Assema, P, & Kok, G. (2017). Planmatige bevordering van gezond gedrag. In J. Brug, P. van Assema & L.
Lechner (Red.), Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering; een planmatige aanpak. (9rd Rev. ed.). Assen: Van Gorcum.
[hoofdstuk 1; tekstboek]
• Interventiecyclus met casus Monique (hyperlink naar Interventiecyclus staat bij opdracht 1.2 en voor de volledigheid ook hier.
https://youlearn.ou.nl/web/pmx0002/dashboard)
‘
2
,Hoofdstuk 1 Planmatige bevordering van gezond gedrag
1.1 Inleiding
Gezondheidsvoorlichting is veel meer dan alleen informatiebrochures, bijsluiters, folders of tv-spotjes. De WHO definieert gezondheidsvoorlichting
als ‘de combinatie van leerervaringen ontwikkeld en ontworpen om mensen en gemeenschappen (communities) te helpen om hun gezondheid te
bevorderen’. Gezondheidsvoorlichting is dus een vakterm voor een breed scala aan activiteiten waarbij sprake is van een vorm van educatie of
informatieoverdracht om te stimuleren dat mensen zich ‘gezonder’ willen en kunnen gedragen. Gezondheidsvoorlichting is een onderdeel van
gezondheidsbevordering: een combinatie van voorlichting en omgevingsveranderingen die gezond gedrag en gezonde leefomstandigheden
stimuleert.
Planmatige gezondheidsvoorlichting is een multidisciplinair vakgebied: voor planmatige gezondheidsvoorlichting is het nodig:
- Belangrijke maatschappelijke en gezondheidsproblemen te identificeren en begrijpen (epidemiologie, biomedische wetenschappen)
- Gezond en ongezond gedrag te verklaren en te voorspellen (onder andere sociologie, sociale en gezondheidspsychologie)
- Gedrag door middel van voorlichting te beïnvloeden (communicatiewetenschappen, voorlichtingskunde, psychologie, marketing)
- Dergelijke voorlichtingsinterventies te evalueren (onderzoeksmethodologie, statistiek, epidemiologie).
Gezondheidsbevordering is daarnaast ook gericht op het begrijpen en veranderen van de fysieke, sociaal-culturele, economische en politieke
omgeving (sociologie, politicologie, economie beleidswetenschappen). Alle activiteiten in het kader van gezondheidsvoorlichting en
gezondheidsbevordering kunnen tot het werk van de gezondheidsbevorderaar behoren.
Alle activiteiten die onder de noemer ‘gezondheidsvoorlichting’ geschaard kunnen worden, hebben echter ook kenmerken die altijd terugkomen. Zo
gaat het steeds om problemen waarbij gedrag en gedragsverandering op de een of andere manier een belangrijke rol speelt. Ook gaat het steeds
om activiteiten die gebaseerd zijn op een zorgvuldige analyse van de oorzaken van het gedrag en gedragsverandering.
Verder wordt in vrijwel alle activiteiten geprobeerd gedrag te beïnvloeden op basis van theorieën over gedrag en gedragsverandering, en worden
activiteiten zorgvuldig geëvalueerd. Het zijn onder andere deze aspecten die gezondheidsvoorlichting planmatig maken.
De rode draad in dit boek wordt gevormd door een Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering.
Gezondheidsvoorlichting heeft zich lange tijd sterk gericht op kennisoverdracht en daarmee op het beïnvloeden van persoonlijke determinanten van
gedrag, zoals iemands kennis, attitude, motivatie of vaardigheden
1.2 Gezondheidsbevordering; doelen, doelgroepen, middelen en begrippen
Doelen van gezondheidsbevordering
In preventie van ziekten zijn er drie aanknopingspunten waar bevordering van gezond gedrag belangrijk is:
• Primaire preventie
Richt zich op het voorkomen van een gezondheidsprobleem of categorie van aandoeningen. Richt zich op het wegnemen van oorzaken of
risicofactoren voor aandoeningen. Primaire preventie is alleen mogelijk als de oorzaken van het probleem voldoende bekend zijn en deze oorzaken
te beïnvloeden zijn.
• Secundaire preventie of vroege opsporing
Proberen mensen met een voorstadium of vroeg stadium van een aandoening te identificeren zodat gerichte vroeg behandeling, mogelijk is, om
erger te voorkomen. Vroege opsporing is alleen zinvol wanneer er een goede test of een vorm van zelfonderzoek is om een aandoening of een
risicogedrag in een vroeg stadium of in een voorstadium op te sporen en wanneer de aandoening of het voorstadium vroegtijdig effectief behandeld
kan worden.
• Tertiaire preventie
Richt zich op mensen met een ziekte of handicap. Begint dus na de diagnose. Doel is om zo goed mogelijk te leven met en het beheersen van de
handicap of ziekte om een verdergaande invalidering te voorkomen, om kwaliteit van leven te behouden of te vergroten.
Doelgroepen en preventie
Bij gezondheidsvoorlichting en -bevordering, en preventie in het algemeen, werd – en wordt nog steeds wel – een onderscheid gemaakt tussen een
hoogrisicobenadering en een populatiebenadering.
Bij een hoogrisicobenadering wordt eerst een risicogroep geïdentificeerd, op basis van bijvoorbeeld erfelijke eigenschappen, het veel vóórkomen
van risicogedrag, leeftijd of sociaal-economische status. Zo zijn er bijvoorbeeld speciale valpreventieprogramma’s voor ouderen.
Bij een populatiebenadering wordt de hele bevolking of een grote deelgroep daaruit benaderd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij publiekscampagnes
Is vooral aangewezen als het relatieve risico op het probleem waar de interventie op is gericht hoog is, maar er betrekkelijk weinig mensen zijn bij
wie het risico sterk verhoogd is.
Bij een populatiebenadering is dit juist andersom: het gemiddelde relatieve risico is laag, maar de prevalentie van het risico is hoog: er zijn veel
mensen met een beperkt verhoogd risico.
Tegenwoordig wordt vaker het onderscheid gemaakt tussen universele, selectieve, geïndiceerde en zorggerelateerde preventie.
• Universele preventie
Richt zich op de totale bevolking of grote groepen daarbinnen. Richt zich op mensen die geen speciaal verhoogd risico hebben. Het doel is om bij
alle mensen de gezondheid te verbeteren en de kans op ziekte te verminderen. Het gaat hierbij dus om primaire preventie en om een
populatiebenadering.
• Selectieve preventie
Gericht op bevolkingsgroepen met een verhoogd risico en heeft als doel de gezondheid van specifieke risicogroepen te verbeteren. Is een vorm
van hoogrisicobenadering, en raakt aan secundaire preventie, omdat de preventieve interventie wordt aangeboden op basis van screening op een
risicofactor, of risicofactoren.
• Geïndiceerde preventie
Gericht op individuen die nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar wel beginnende klachten of symptomen. Heeft als doel het ontstaan
van ziekte of verdere gezondheidsschade te voorkomen. Is dus een hoogrisicobenadering, en is secundaire preventie.
• Zorg gerelateerde preventie
Gericht op individuen met een ziekte en heeft tot doel ziektelast te reduceren en complicaties of comorbiditeit te voorkomen en is vergelijkbaar met
tertiaire preventie.
Middelen om gezondheidsbevordering te bereiken
• Voorlichting
Met gezondheidsvoorlichting proberen we mensen te motiveren tot, te trainen in, en te helpen bij gezond gedrag (bijvoorbeeld
veiligheidsprogramma’s in bedrijven). Voorlichting is in tegenstelling tot regelgeving gebaseerd op min of meer vrijwillige gedragsverandering.
Voorlichting is meer dan alleen informatieoverdracht. Gezondheidsvoorlichting kan daarom ook bestaan uit vaardigheidstraining, zelftest, rollenspel,
motiverende gespreksvoering, e-coaching, ondersteuning bij therapietrouw, enzovoorts. Bij gezondheidsvoorlichting gaat het vaak om een
combinatie van dit soort activiteiten. Daarom wordt meestal gesproken van voorlichtingsinterventies of voorlichtingsprogramma’s.
• Voorzieningen
Met voorzieningen proberen we gezond gedrag gemakkelijker te maken (bijvoorbeeld voorzieningen van waterzuivering en rioleringen, om hygiëne
te bevorderen en zo bijvoorbeeld infectieziekten tegen te gaan).
3
, • Regelgeving, controle en sancties
Hiermee wordt geprobeerd gezond gedrag af te dwingen (bijvoorbeeld Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit). Gaan ervan uit dat mensen het
‘gezonde’ gedrag niet vrijwillig zullen vertonen.
Green en Kreuter (2005) definiëren gezondheidsbevordering als ‘een combinatie van voorlichting en omgevingsveranderingen die (samen)
gezond gedrag en gezonde leefcondities stimuleren’. Het gaat dus ook om fysieke, sociaal-culturele, politieke, en economische, condities die het
gezonde gedrag of rechtstreeks de gezondheid kunnen beïnvloeden.
Juist de combinatie van de verschillende soorten middelen, van voorlichting, voorzieningen en regelgeving, lijkt essentieel voor effectieve
gezondheidsbevordering. Juist de combinatie van voorlichting met voorzieningen en regelgeving geeft de meeste kans op succes.
Gedrag en omgeving
De laatste decennia wordt de rol van de omgeving – de fysieke, sociaal-culturele, politieke en economische omgeving – als risicofactor voor
ongezondheid en als determinant van ongezond gedrag steeds meer benadrukt.
In het kader van bevordering van gezond gedrag spreken we nu van een ecologische benadering van voorlichting naast een educatieve
benadering. De opvattingen binnen de gezondheidsvoorlichting over de rol van individueel gedrag zijn daarmee ook veranderd. Vroeger de nadruk
vrijwel uitsluitend op voorlichting aan individuen met riskant of ongezond gedrag, nu veel genuanceerder gedacht over de doelgroepen van
gezondheidsvoorlichting.
We kunnen op vijf niveaus doelgroepen onderscheiden met daarin de personen die beslissingen nemen:
1. Individueel niveau (zoals personen die risico lopen, risicogedrag vertonen of patiënten)
2. Interpersoonlijk of groepsniveau (zoals ouders, vrienden, leerkrachten, hulpverleners)
3. Organisatieniveau (zoals directeuren van scholen, managers in bedrijven)
4. Lokaal niveau (zoals opinieleiders in wijken of dorpen, redacteuren van lokale kranten)
5. Samenlevingsniveau (zoals landelijke politici en ambtenaren of besturen van vakbonden)
Het gaat uiteindelijk om de gezondheid van de eerste doelgroep, mensen die risico lopen, risicogedrag vertonen of patiënten. In veel gevallen zijn
het echter anderen die een zekere mate van controle hebben over de omgevingscondities, en zij zijn daarom medeverantwoordelijk voor het
(on)gezonde gedrag en de gezondheid van die doelgroep. Mensen worden beïnvloed door wat er in hun buurt beschikbaar en verkrijgbaar is. Een
combinatie van aanpak en activiteiten zal het meest effectief zijn. Met voorlichting kan dan worden geprobeerd individuen en groepen te motiveren.
We onderkennen tegenwoordig het belang van de omgeving voor de individuele gezondheid en het belang van de beslissers die verantwoordelijk
zijn voor die omgeving. Bovendien onderkennen we het belang van verschillende soorten interventies om individuen op alle vijf niveaus van
doelgroepen tot gezonder gedrag te stimuleren: voorlichting, voorzieningen en regelgeving.
De gezondheidsbevorderaar
In Nederland werd gezondheidsvoorlichting eerder vaak aangeduid met de oorspronkelijke naam GVO: gezondheidsvoorlichting en -opvoeding.
Vanwege de preventie van geestelijke en gedragsstoornissen is deze term later aangevuld tot GVO/ Preventie. Gezondheidsvoorlichting is
onderdeel van het werk van veel beroepsgroepen. Functionarissen voor wie het een hoofdtaak is, worden tegenwoordig gezondheidsbevorderaar
genoemd, GB’er, en zijn bijvoorbeeld werkzaam bij GGD, in ziekenhuizen, landelijke organisaties en als docent.
Het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering
Wanneer gezondheidsvoorlichting stapsgewijs en planmatig wordt ontwikkeld, geimplementeerd
en geëvalueerd is de kans op succes groter. Er zijn daarom diverse protocollen of
planningsmodellen ontwikkeld die de GB’er kunnen helpen bij de ontwikkeling van interventies.
Het model is sterk geïnspireerd door en gebaseerd op de inzichten uit het zogenaamde Precede-
Proceed Model van en het Intervention Mapping-protocol en anderen.
De stappen van planmatige gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering
Het gebruik van het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en
Gedragsverandering (MPGG) is te vergelijken met het oplossen van een puzzel. Het model
dwingt de voorlichter om op een deductieve wijze gewenste uitkomsten (gezond gedrag,
gezondheid) terug te voeren naar oorzaken en oplossingen.
1. Analyse van gezondheidsproblemen
Wat zijn de belangrijke gezondheidsproblemen waarmee een doelgroep wordt geconfronteerd. Dit kan ook nog breder worden getrokken naar een
analyse van kwaliteit van leven. Deze vraag is belangrijk omdat voorlichters zich niet altijd realiseren dat gezondheid slechts één van de factoren is
die van invloed is op de kwaliteit van leven. Andere factoren zijn bijvoorbeeld veiligheid, discriminatie en armoede. De gezondheidstoestand van
een bevolking of groep beschrijven we aan de hand van verschillende indicatoren zoals: sterfte, prevalentie, incidentie en ernst van ziekten, maar
ook aan de hand van indicatoren die kwaliteit van leven meten.
2. Analyse van gedrag
Gericht op de analyse van mogelijke gedragsoorzaken van gezondheidsproblemen en gedragsoplossingen om die problemen het hoofd te bieden.
Gedrag van het individu kan bijdragen tot gezondheid. In deze fase moet het belang van gedrag voor het gezondheidsprobleem en mogelijke
oplossingen worden geanalyseerd. Vaak gaat het om gedrag van de mensen met het gezondheidsprobleem of risico op het gezondheidsprobleem
zelf. Maar vaak gaat het ook om gedrag van mensen die zelf niet direct risico lopen, maar wiens gedrag wel het risico van andere mensen mede
beïnvloed. Omgevingscondities worden immers vaak mede bepaald door het gedrag van zogenoemde beslissers (zoals politici). Gedrag van deze
beslissers kan dus, via omgevingscondities, van invloed zijn op het risico en op het risicogedrag van individuele personen.
3. Analyse van determinanten van gedrag
De determinanten van gedrag worden geanalyseerd. Globaal onderscheiden we persoonlijke determinanten en omgevingsdeterminanten.
4. Interventieontwikkeling
Op basis van de inzichten uit voorafgaande stappen, kunnen we een interventie ontwikkelen om de determinanten van gedrag en het gedrag zelf te
veranderen. Het kan dan gaan om interventies direct gericht op gedragsdeterminanten van het risicogedrag zelf, of op het gedrag van ‘beslissers’
die de omgevingsdeterminanten weer kunnen beïnvloeden. Het uiteindelijke doel is een verbetering van gezondheid en kwaliteit van leven. Het
Intervention Mapping-protocol staat centraal en voor een goede toepassing daarvan is een analyse van theorieën en methodieken voor
gedragsverandering die bij gezondheidsvoorlichting kunnen worden toegepast, van groot belang.
5. Interventie-implementatie (uitvoering zoals bedoeld) en disseminatie (planmatige verspreiding of invoering) van de interventie.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat zorgvuldig ontwikkelde interventies niet juist en niet op voldoende grote schaal geïmplementeerd
worden. Vaak omdat men bij de ontwikkeling van een interventie onvoldoende rekening houdt met de wensen van degenen van wie wordt verwacht
dat zij de interventie gaan uitvoeren en gebruiken en omdat programmaontwikkelaars er vaak ten onrechte van uit dat een goed programma
zichzelf verkoopt.
Een manier om van meet af aan adequaat te anticiperen op implementatieproblemen is het vormen van een verbindingsgroep (linkage group),
een groep waarin zowel de programmaontwikkelaars als degenen die het programma gaan uitvoeren, vertegenwoordigd zijn. Daarnaast is het
verstandig om een goed inzicht te hebben in de determinanten van implementatiegedrag van potentiële gebruikers. Op basis daarvan kan een
strategie worden ontwikkeld om de implementatie van een programma te bevorderen.
4