Hindoeïsme
1.1 Naam en oorsprong:
De naam hindoeïsme komt van de rivier de Indus -> ligt in Pakistan, loopt uit in zee.
-> het gebied ten oosten van de Indus werd India genoemd.
Naam van de religie -> Sanatana dharma = eeuwige leer
Er is geen stichter of vaste organisatie -> hindoeïsme is het resultaat van een
ontwikkelproces -> telkens nieuwe sociale of religieuze elementen opgenomen.
-> alle religieuze wegen brengen je naar hetzelfde doel -> uiteindelijke verlossing
2 lagen hindoeïsme:
1. Oeroude natuurreligie van oorspronkelijke bewoners India -> alle natuurkrachten
werden als goden of geesten gezien.
2. Religie Ariërs -> volksstammen die na 2000. V chr. -> beheersen heel India
1.2 Dharma – bestemming – kosmische orde – kaste:
Uiteindelijke bestemming van de mens ligt niet in deze materiele wereld, maar in het
goddelijke -> kan bereikt worden door hervorming van jezelf of waarmee je je overgave kunt
verenigen.
Bij geboorte kom je in een kaste of varna (kleur) -> sociale groep met dezelfde naam,
beroep, tradities en religieuze praktijken.
4 hoofdkasten:
1. Brahmanen = hogere beroepen -> priesters, zieners en filosofen
2. Ksatriya’s = strijders -> ridders, prinsen/koningen, landbestuurders en militairen
3. Vaisya’s -> boeren, kooplieden, handelaren en geschoolde arbeiders
4. Sjoedra’s/dasa’s -> ongeschoolde arbeiders, slaven en bedienden
Dalits = verrichten onreine werkzaamheden -> opruimen kadavers, koeienmest verzamelen
en drogen, straten vegen en leerlooien
Je blijft je gedurende leven meestal in dezelfde kaste en jati.
In de dharma gaat het niet alleen om de orde van de natuur, maar ook om de morele orde
van de samenleving met de leefregels en reinheidsvoorschriften die behoren bij je kaste en
levensstadium.
1.3 Bronnen: de veda’s en de grote verhalen:
Ariërs hadden een verzameling gebeden, lofliederen en offerspreuken die eeuwenlang
mondeling zijn overgeleverd.
-> tussen 1500 – 800 voor chr. zijn deze woorden opgeschreven en vormen oudste literatuur
van de Indische godsdienst.
Veda = weten -> bevatten voorschriften offers, spreuken, liederen, hoe je moet omgaan met
ziektes etc. -> veda is geschreven in Sanskriet en worden gezien als goddelijke openbaring
door de Risji’s (wijzen).
-> Alleen brahmanen kunnen de veda’s lezen en uitleggen.
-> Hindoe heeft meer binding met zijn goeroe dan met het heilige woord.
Oepanisjaden = zij die zitten aan de voeten van de leermeester
-> zoeken de laatste waarheid achter het bestaan van de wereld en haar goden
-> identiteit Brahman en Atman worden aangeduid met woorden -> tas twam asi = dat zijt gij
L> deze identiteit wordt monisme genoemd
-> in deze periode ontstaan opvattingen over karma en reïncarnatie.
,Mahabharata = een mix van herhalen en diepzinnige gedachten
-> gaat over strijd tussen Pandava’s en de Kaurava’s over de erfopvolging
-> blinde koning Dhritarastra wilt koningschap niet overdagen aan zijn zoon Duryodhana,
maar aan de oudste zoon van zijn broer.
Bhagavadgita = zang van de verhevene.
-> onderdeel van de mahabharata
-> Krisjna is een avatara (nederdaling) van de god Visjnoe
L> Krisjna legt 3 klassieke verlossingswegen van het hindoeïsme uit -> karmayoga,
bhaktiyoga en jnanayoga.
-> strijd van Arjuna is een spirituele strijd van het goede tegen het kwade, die in elk mens
gestreden moet worden -> hierdoor is de Krisjna de belangrijkste verlossingsweg geworden
van India.
Prins Vasudeva werd groot gebracht door een koeherder, omdat zijn oom hem met de dood
bedreigde -> de verhalen van Krisjna zijn geliefd door alle ondeugende grappen tussen de
‘broers’ vasudeva en balarama.
1.4 Wegen naar verlossing – karma en reïncarnatie:
Achter de zichtbare materiele wereld schuilt een bovennatuurlijke werkelijkheid -> de
werkelijkheid kan abstract gezien worden (het brahman) en als persoonlijkheid (een
godheid).
Brahman = eeuwige goddelijke, onstoffelijke, onverantwoordelijke orde van rust en harmonie.
-> uit brahman komt alles voort en keert alles weer terug.
-> het is geen persoon of schepper, maar een kracht.
In ieder mens huist de goddelijke essentie die atman genoemd wordt.
-> deze reïncarnatie omvat al het bestaan -> je kunt na de dood terugkomen als mens, dier,
god of demon.
-> samsara = cirkelgang van leven en dood -> je kunt als mens alleen verlost worden als je
geen karma vormt, geen goede en geen slechte.
-> karma bepaalt hoe je wedergeboren wordt.
-> karma = handeling -> intentie waarmee je handelt en alles wat je doet en nalaat.
Moksja/mukti = ware oplossing -> als je lichaam geen karma meer produceert.
3 klassieke verlossingswegen:
1. Karma-marga – de weg van het handelen:
- je houdt je volledig aan je dharma, je doet wat je moet doen zonder eigenbelang of
gehechtheid.
- zonder karma is er geen reïncarnatie meer -> je atman keert terug in de oceaan van
Brahman.
- volgen van de juiste regels voor de offerrituelen en morele houding.
2. Bhakt-marga – de weg van de liefdevolle overgave:
- je richt je op helemaal op de godheid naar keuze.
- gaat om pure liefde zonder doel.
- de meest gevolgde weg.
3. Jnana-marga – de weg van het inzicht:
- door studie/meditatie kom je tot een dieper verstaan van de eenheid van Brahman en
atman.
- wie deze ervaring opgaat wordt niet meer wedergeboren, want zijn atman keert terug.
L>deze richting word monistisch genoemd, omdat Brahman wordt gezien als enige
ware werkelijk -> al het andere is slechts maya (illusie der zintuigen).
,1.5 Godenwereld:
Hindoeïsme = polytheïsme -> het kent een oneindig aantal goden.
-> goden worden vereerd door gebeden, rituelen en door eten en drinken voor hen neer te
zetten -> na de offer (puja) kunnen hindoes dit eten zelf nuttigen -> het zelf op eten heeft een
zegende werking.
De belangrijkste goeden uit de tijd van de veda’s: Indra, Roedra, Agni en Varuna -> komen
alleen in rituele teksten, gebeden en lofzangen voor.
De goden die nu belangrijk zijn:
Visjnoe -> heer
- vriendelijke, welwillende godheid
- bekend vanwege zijn afdalingen om mensen te redden.
- 10 avatara’s van visjnoe -> 2 bekenste: krisjna en rama.
- Vereerd in het noorden van India.
Laksjmi -> vrouw
- eerste vrouw van visjnoe.
- godin van voorspoed en geluk.
Sjiva -> heer
- onberekenbare god, symboliseert het universum.
- God die zoekt naar de waarheid.
- vereerd in het zuiden van India.
Durga -> vrouw
- echtgenote van sjiva.
- verbonden met vruchtbaarheid en welvaart.
Brahma -> heer
- schepper-god.
- god van de wijsheid.
Sarasvati -> vrouw
- soms vrouw en soms dochter van brahma.
- godin van creativiteit, kunst en wetenschap.
Trimoetri -> 3-eenheid
- visjnoe, sjiva en brahma verbonden in een drie-eenheid.
- brahma = schepper.
- visjnoe = beschermer en onderhouder.
- sjiva = vernietigd en tot oorsprong terugbrengen.
- vertegenwoordigen universele kringloop.
Ganesha
- god van wijsheid, opruimen obstakels op je levensweg.
- zeer populaire godheid.
Hunuman
- trouw en eerlijkheid.
Istadevata
- godheid van eigen keuze.
Heilige koe
- staat voor vruchtbaarheid en overvloed.
- vlees van koe mag niet gegeten worden.
- koeien mogen overal vrijlopen.
1.6 Ethiek:
De religieuze dimensie van de verlossing is belangrijker dan ethiek.
Ethiek is verboden met de komische wet van karma:
-> het goede werkt het goede uit.
-> het kwade werkt het kwade uit.
, Leefregels zijn verbonden aan eigen kaste en zijn per kaste verschillend, omdat iedereen
een eigen dharma heeft.
Drahmanen -> verplicht tot het geven van onderwijs en verrichten van offers, rituelen en
liefdadigheid.
Ksatriya’s -> verplicht tot beschermen van hun onderdanen door goed bestuur en
liefdadigheid te zijn.
Sjoedra’s -> verplicht om dienstbaar te zijn aan de hogere kasten.
Kastlozen (dalits) -> staan helemaal onder aan de ladder en doen het laagste werk.
1.7 Religieuze praktijk:
Een hindoe kan zijn godsdienst thuis (lofzangen) en in de tempel (mandir) beoefenen -> de
offerdienst (puja) wordt geleid door een priester die altijd een brahmaan is.
-> door offerdiensten verwerft men beter karma.
-> reinheid van lichaam en geest speelt een belangrijke rol -> zonder reinheid verliest de
puja haar betekenis.
Rituelen:
Zwangerschap = eerste ritueel op de 4e dag na het huwelijk ten behoeve van de
conceptie.
Geboorte = de vader sprenkelt een paar druppels honing en roomboter in de mond
van de baby en fluistert enkele mantra’s in het oor.
Naamgeving = op de 12e dag krijgt het kind naast zijn officiële naam ook een
astrologische naam, vastgesteld door de pandit na het trekken van de Indische
horoscoop.
Kaalscheren = voor het eerste levensjaar wordt de baby kaalgeschoren.
Inwijding tot leerling = rond het 12e jaar worden jongens ingewijd tot leerling en
mogen ze de heilige boeken bestuderen. De jongen krijgt een heilige koord
omgehangen als symbool van zijn tweede geboorte en krijgt een heilige spreuk mee.
Huwelijk = heilig en ontbindbaar. Wordt feestelijk gevierd.
Dood = voor je sterven krijg je indien mogelijk matra’s ingefluisterd. Na het overlijden
wordt de dode gewassen en het lichaam in een katoenen doek gewikkeld. Bij de man
wordt het haar afgeschoren.
Ayurveda = traditionele geneeskunst in India -> gaat om de juiste balans tussen 3
lichaamssappen -> gal, wind en slijm.
4 fases van een mensenleven:
1. Brahmacarya – leerling = tijd voor opvoeding, opleiding, plezier en genoegens.
2. Grihastha – huwelijk en gezinsleven = stichten van een gezin en vervullen van
sociale en religieuze rollen in het dagelijks leven.
3. Vanaprastha – begin van terugtrekking uit maatschappelijk leven = tijd om je meer te
verdiepen in religieuze waarheid door meditatie en studie.
4. Sannyasin – volledig terugtrekken uit het gewone leven = afzien van alle bezit,
rechten en plichten om je geheel los te maken van deze wereld.
1.8 Kalender en jaarfeesten
Zonnejaar = begint op het moment waarop de zon op het lentepunt staat -> rond 21 maart.
Belangrijkste feesten: