Hoofdstuk 2: De belangrijkste stromingen in de
organisatiekunde.
Men kan 4 krachten onderscheiden die aan het begin stonden van de systematische studie van het
functioneren van organisaties aan het einde van de 19 e eeuw.
- De protestants Christelijke etiek ten aanzien van de arbeid
- Het kapitalisme en de opdeling van arbeid
- De industriële revolutie
- Het ‘’productiviteitsprobleem’’
1. De protestants christelijke etiek ten aanzien van arbeid
Luther en Calvijn hadden een van de middeleeuwen afwijkende levensfilosofie, die inhield dat men
alleen door de schepper verkozen kon worden voor een beter leven in het hiernamaals mits het
leven op aarde zinvol werd ingevuld. Een sober en hardwerkend leven was de nieuwe gedachte.
De protestants-Christelijke werkethiek hield dus in dat men in plaats van passief afwachten van
beter leven na de dood hun leven gingen met hard werken en zoveel mogelijk bereiken. Dit leidde
naar tot vraag naar kennis van optimale organisatievormen.
2. Het kapitalisme en de opdeling van arbeid
Econoom Smith beschreef in de 18e eeuw voor het eerst de basisvormen van het kapitalisme:
- De meest efficiënte regulering van de stroom van middelen door de maatschappij wordt
bepaald door de natuurlijke wetten van vraag en aanbod en vrije concurrentie.
- Ieder individu zou vrij moeten zijn in het vergaren van rijkdom.
- Ieder individu zou vrij moeten zijn in het hebben van eigendomsrechten.
- De opdeling van arbeid leidt door specialisatie tot vergroting van de productiviteit.
Specialisatie : basiselement van het kapitalisme, komt neer op de opdeling van arbeid over kleinere
onderdelen. Vervolgens laten mensen zich specialiseren in 1 van de kleine delen.
3. De industriële revolutie
Ook de industriële revolutie speelde een rol bij de geboorte van klassieke organisatiekunde. Door de
uitvinding van de stoommachine van James Watt in 1765 werd massaproductie doormiddel van
stoomenergie mogelijk.
De toenemende aantallen werknemers die door de industriële revolutie in een organisatie
participeerden vormden een stimulerende factor voor de studie van optimale organisatievormen en
organisatietechnieken.
4. Het productiviteitsprobleem
Productiviteitsprobleem: In plaats van een geleidelijke verandering ontstond er aan het begin van de
20e eeuw in de industrie een turbulente mix van verschillende gedachten over technologie,
ondernemingsgrootte en werkmethoden. Hierdoor bleef de productiviteit achter op de
verwachtingen die de nieuwe technologie met zich meebracht.
,Het productiviteitsprobleem had 3 hoofd oorzaken:
1. Er was een algemeen gebrek aan management methoden en getrainde managers.
2. Men had moeite met de implicaties van de nieuwe technologieën voor de werkomgeving van
de mens. vb : introductie werken lopende band.
3. Men had moeite met het bepalen van de juiste grootte van de nieuwe industriële
organisaties om de juiste schaalvoordelen te bereiken.
Schaalvoordelen: De economische voordelen die ontstaan bij het vergroten van de productie.
Ook het productiviteitsprobleem leidde tot de vraag naar organisatieonderzoek en oplossingen.
Verschillende stromen in de organisatie kunde
De ontwikkeling van de organisatietheorie kunnen wij indelen in verschillende stromingen. Deze
stromingen bestaan uit gelijkgestemde systematische beweringen over hoe het managementproces
het best kan plaatsvinden. De theorieën zijn altijd gebaseerd op observaties, onderzoeken en
experimenten. Wel worden de stromingen beïnvloed door het paradigma ( wereldbeeld) van de
auteur.
De organisatiekunde word ingedeeld in 7 stromingen:
1. Klassieke organisatiekunde (oorsprong rond 1890)
2. Gedragskundige benadering ( oorsprong rond 1930)
3. Revisionisme ( oorsprong rond 1950)
4. Systeembenadering ( oorsprong rond 1960)
5. Contingentiebenadering (oorsprong rond 1960)
6. Totale kwaliteitszorg (oorsprong rond 1980)
7. De lerende organisatie ( oorsprong rond 1990)
1. Klassieke organisatiekunde
De klassieke aanpak in de organisatiekunde belicht voornamelijk de rol van de manager en de
gezagsverhoudingen binnen een organisatie. Aan de klassieke organisatiekunde zijn de volgende
theorieën verbonden:
- Het scientific management van Taylor
- Het scientific management van de Gilbreths
- De algemene management theorieën van Fayol
- De algemene managementtheorie van Weber
-het scientific management van Taylor
Taylor : Was van mening dat leidinggeven een kwestie was van het toepassen van wetenschappelijk
verantwoorde methoden. Ook is hij de grondlegger van het scientific management. Zijn methoden
brachten een productiviteitsverhoging van 30 tot 40 procent. Zijn ideeën werden vaak bekritiseerd
omdat zijn stellingen niet zo wetenschappelijk en dus niet zo betrouwbaar waren als hij claimde. Ook
,verwijt men Taylor de factor van de mens uit het oog te hebben verloren. Dit doordat de
verregaande specialisatie vaak leidde tot eentonig en saai werk.
Scientific management: managementtheorie die zich richt op de verbetering van bedrijfsactiviteiten
doormiddel van systematische en wetenschappelijke studie van werkmethoden, gereedschappen en
productiviteitsstandaarden.
Het scientific management kent de volgende uitgangspunten voor de rol van het management:
- ontwikkel de beste manier van het uitvoeren van een taak door een arbeider.
- selecteer, train onderwijs en ontwikkel iedere arbeider op wetenschappelijke wijze.
- werk samen met de arbeider en lever een stimulans (vaak geld). Hierdoor voert een arbeider zijn
taak eerder op een juiste manier uit.
- verdeel het werk en de verantwoordelijkheid gelijkelijk over het management en de arbeiders.
De prestatienormen hoe Taylor ze zag werden opgesteld met behulp van werkmethoden onderzoek
en tijdstudies om de arbeidsprestaties ‘’objectief’’ te kunnen beoordelen. Hieraan werden
prestatiebeloningsmethoden gekoppeld die gericht waren op de verhoging van de
arbeidsproductiviteit.
Smith: gaf aan dat een te ver doorgevoerde specialisatie leidt tot afstomping en verveling bij de
werknemer.
Het scientific management van Frank en Lillian Gilbreth:
De Gilbreths hielden zich bezig met arbeidsstudie die onder meer tijdstudie en methodestudie
omvatten.
Tijdstudie: onderzoek dat gericht is op de tijdsbesteding van arbeiders per handeling. VB: hoelang
doet een arbeider erover om een schroef aan te draaien.
Methodestudie: onderzoek naar gebruikte versus optimale werkmethoden.
Ergonomie: het toepassen van biologische, psychologische en technische kennis om te komen tot
een optimale onderlinge aanpassing van de mens en zijn werkomgeving.
De algemene management theorieën van Fayol :
Algemene managementtheorie: Management wordt in algemene zin beschouwd als universeel
toepasbaar op de gehele organisatie. ( Fayol en Weber zijn de 2 organisatiekundigen die we hierbij
kunnen indelen).
Fayol: eerste Europeaan met complete visie op organisatiekunde. Kwam met de vaak gebruikte
kernelementen van management. Ook kwam hij met de eenheid van gezag en de eenheid van
bevel.
, Kernelementen van management:
- Vooruitzien en plannen: de toekomst trachten te voospellen en op basis daarvan een
actieplan genereren.
- Organiseren: het opbouwen van de organisatiestructuur, personeelsbestand en middelen.
- Bevelen: het personeel werkende houden.
- Coördineren: het bij elkaar brengen en harmoniseren van alle activiteiten en inspanningen in
de organisatie.
- Controleren: het nagaan of alles binnen de organisatie gebeurt volgens de vastgestelde
regels en gegeven bevelen.
Eenheid van gezag: Een werknemer mag van slechts 1 persoon instructies ontvangen. Bij meer dan 1
persoon ontstaan er onduidelijkheden over het gezag en de werkinstructies.
Eenheid van bevel: werkzaamheden moeten plaatsvinden met 1 doelstelling onder leiding van een
baas met 1 bepaald plan.
De algemene management theorie van weber:
Weber: Duitse filosoof die veel aandacht besteedde aan de invloed van religie op de samenleving.
Zijn belangrijkste bijdrage aan de organisatiekunde was de ontwikkeling van het concept van de
bureaucratie.
Bureaucratie: Managementtheorie die gezag loskoppelt van personen en in plaats daarvan koppelt
aan de formele positie die iemand bekleedt binnen een organisatie.
In principe staat in een bureaucratie niks ter discussie. Er is weinig tot geen afstemming nodig, omdat
de procedures alles tot in de puntjes regelen. Theoretisch gezien moet dit dus heel efficiënt werken.
Weber probeerde een ideaaltypisch (schoolvoorbeeld) organisatievorm te schetsen, Hierin was geen
plaats voor misverstanden, omdat de werkmethode en functies van tevoren duidelijk zijn vastgelegd.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jkgvvv. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.