Bsm paragraaf 1.7 verbeteren van fitheid
Trainingsleer: kennis verwerven door het verzamelen van ervaringen uit de trainingspraktijk en de
bevindingen van wetenschappelijk onderzoek.
Sportprestaties nemen toe door trainingsmethodes:
- Persoonlijke trainingszones, balans tussen inspanning en herstel
- Bewegingsanalyses door videobeelden
- Medische en psychologische begeleiding
Energie: het vermogen om arbeid te leveren.
Koolhydraten, vetten en eiwitten worden in aanwezigheid van zuurstof afgebroken tot
koolstofdioxide en water.
Chemische energie wordt omgezet in mechanische energie omzetting energie maakt beweging
mogelijk.
Afbraak ATP = ATP ADP + P + energie (soort accu die het lichaam in werking zet)
Recycling ATP: ADP + P + energie ATP
Drie verschillende systemen die zorgen voor aanvoer van energie voor recycling ATP:
1. (creatine)fosfaatsysteem
- Stelt het lichaam in staat om gedurende korte tijd een hoog vermogen te leveren.
- Afbraak CP = CP P (fosfaat) + C (creatine) + energie
- Zeer snelle vorm van energielevering
- Is geen zuurstof voor nodig
- Sporten sprint, volleybal, werpnummers
2. Anaerobe systeem
- Neemt de energievoorziening over van het fosfaatsysteem
wanneer de creatinefosfaatpoel uitgeput raakt.
- Levert d.m.v. glycolyse energie. Glucose wordt niet
helemaal afgebroken, er ontstaat melkzuur (verzuring)
- Teveel aan glucose wordt omgezet in glycogeen en wordt
in de spieren en lever opgeslagen.
- Levert veel vermogen. Maximale inspanning tussen 0,5 en
3 minuten.
- Sport 400/800m sprint, 1500m schaatsen, 1000m
roeien, judo
3. Aerobe systeem
- Neemt de energievoorziening over van het anaerobe
systeem, bij langdurige arbeid, na ongeveer 2/3 minuten.
- Laag vermogen en trage energielevering. (duursport)
- Eerste verbranding koolhydraten, daarna vetten. Is dat allebei op, dan verbranding van
eiwitten.
- Sport marathon, 10 km schaatsen, langlaufen, wielrennen, triatlon
, Tijdens dagelijkse activiteiten:
het aerobe systeem levert
energie voor de recycling van
ATP.
Kleine bloedsomloop: bloed vanuit het hart naar de longen en haalt daar zuurstof op.
Grote bloedsomloop: zuurstofrijk bloed vanuit het hart door het lichaam, zuurstof wordt door de
spieren uit het lichaam gehaald.
VO2max: maximale aerobe vermogen = de maximale arbeid waarbij je lichaam alleen aeroob
verbrandt. Hoe hoger van een sporter, hoe hoger het presentatieniveau op activiteiten waarbij het
aerobe systeem dominant is.
Hartslagfrequentie (HF): hoe vaak je hart per minuut pompt.
Rusthartslag (HF-rust): ochtend gemiddeld 60 – 70 slagen per minuut
Maximale hartslag (HF-max): 220 – leeftijd
Anaerobe drempel: als de inspanning zo zwaar wordt en het lichaam niet meer in staat is om alleen
aeroob te verbranden en ook anaeroob gaat verbranden met als restproduct melkzuur. Het moment
dat de melkzuurproductie de melkzuurafbraak overtreft is de anaerobe drempel bereikt. Gem.
91% van HF-max = 204 x 0,91 = 186
Trainen: regelmatig en systematisch toedienen van in omvang en intensiteit toenemende belasting
met de bedoeling het prestatievermogen te verbeteren. (en blessures te voorkomen)
Je presentatievermogen wordt in grote mate beïnvloed door persoonlijke eigenschappen als aanleg,
lichaamsopbouw en gezondheid. Door training niet goed te beïnvloeden.
Overload: een training met een hogere belasting dan de
huidige belastbaarheid van de sporter, eigenlijk een
gedoceerde overbelasting.
Homeostase: het streven van het lichaam om een
evenwichtssituatie te handhaven en zich aan te passen
aan de eisen die aan het lichaam worden gesteld.
Supercompensatie: trainingsprikkel vermoeidheid
herstelproces. Het lichaam zal de evenwichtssituatie
proberen te herstellen waarbij het zich instelt op een iets hoger prestatieniveau dan voor de training
het geval was, met een (tijdelijke) toename van het prestatievermogen.
Reversibiliteit: het vernieuwde evenwicht is niet blijvend. Na enige tijd verdwijnt het effect van de
training, je moet tijdig een nieuwe trainingsprikkel geven. Als je te lang wacht dan daalt het
prestatieniveau.