Hoorcolleges Anatomie & Fysiologie
Huid en Tractus Digestivus
Bronnen: Anatomie en Fysiologie boek – Hoofdstuk 5, 5.1, 5.2, 5.4 t/m 5.7, 5.9, 5.10 + Hoofdstuk 16,
16.5 t/m 16.5.3, 16.7 t/m 16.7.4
Vragen Huid
▪ Wat is de structuur en de functie van elke huidlaag? Probeer ook de onderlinge functionele
verbinding tussen de huidlagen te beargumenteren.
▪ Op basis waarvan kan de huidskleur verschillen? Welke cellen of stoffen zijn hiervoor
verantwoordelijk? Wat is het verband tussen huidskleur en doorbloeding van de dermis?
▪ Hoe is een haar opgebouwd en hoe is deze verankerd in de huid? Heeft haar ook een
functie?
▪ Is er onderscheid te maken tussen soorten exocriene klieren in de huid op basis van hun
functie?
▪ Welke stappen ondergaat de huid bij herstel na beschadiging?
Vragen Tractus Digestivus
▪ Uit welke onderdelen is de dunne darm opgebouwd? Waar vindt de dunne darm aansluiting
met de maag en de dikke darm?
▪ Uit welke onderdelen bestaat de blinde darm, de dikke darm, de endeldarm en de anus?
Denk hierbij ook aan de gelobde structuur, aan kleppen, aan ophangstructuren, aan banden
en ligamenten.
▪ Beschrijf de verschillen en overeenkomsten in de wandlagen van de onderdelen van dunne
en dikke darm. Waarom is er sprake van 3 niveaus van oppervlaktevergroting bij de dunne
darm? Bespreek de functie van elk onderdeel van de dunne en de dikke darm en breng dit in
verband met de wandstructuur.
▪ Beschrijf overeenkomsten en verschillen in peristaltiek, absorptie en toevoeging darmsappen
tussen dunne en dikke darm.
Opzet
▪ Huid: i.v.m. de relatie met decubitus // structurele kenmerken en functies van huidlagen,
pigmentatie en doorbloeding, kenmerken en functies van haar en klieren (klierproducten),
reactie van de huid op ontstekingen.
▪ Tractus digestivus: i.v.m. de relatie met de ziekte van Crohn // anatomische en functionele
(fysiologische) overeenkomsten en verschillen tussen de dunne en de dikke darm.
, Hoorcolleges Anatomie & Fysiologie
Huid
= Derma
Onderdelen huid:
▪ Epidermis = opperhuid
De onderste laag van de epidermis
wordt het basilair membraan genoemd.
Deze bestaat uit uitstulpingen die
verbinden aan de huidpapillen
(instulpingen) van de dermis/lederhuid.
▪ Dermis = lederhuid
Hier lopen bloedvaten, met name vertakkingen van de bloedvaten uit de hypodermis,
doorheen. Zowel arteriën als venen. De capillairen zitten helemaal tot in de huidpapillen. Dit
komt omdat er uitwisseling van stoffen nodig is. Via de arteriën worden er voedingsstoffen
aangeleverd en uitgewisseld aan de epidermis, want deze moet aangroeien. Tevens lopen
hier zenuwen doorheen. Zo registreren de tastzintuigen wanneer je wordt aangeraakt. De
papillen worden als het ware ingedrukt en de tastzintuigen kunnen op deze manier pijn,
druk, kou, warmte etc. registreren. → zintuigelijke functie
Naast de zenuwen en bloedvaten, bevinden zich in de dermis ook zweet- en talgklieren. Die
produceren aan de onderkant het klierproduct en dit wordt via een buisje naar de porie op je
huid vervoerd. Dit wordt gedaan zodat je het kan uitscheiden op het moment dat je het niet
meer nodig hebt.
Ook bevinden zich hier de haarwortels. Deze bevinden zich in de haarfollikels, een soort
schede. In zo’n haarfollikel kan dus een haartje groeien en steeds verlengen. Het verlengen
gebeurt dus vanuit de onderkant van het haartje. De schede wordt gesmeerd met talg. Dit
vergemakkelijkt het proces van verplaatsing van de haar. Bij de haar, zit een haarspier. Zo
kunnen de haren overeind staan op het moment dat je het koud hebt en krijg je kippenvel.
▪ Hypodermis = onderhuidse laag / subcutaan
Hier lopen de kleine bloedvaten, de arteriolen en de venulen. Deze vertakken dus naar de
dermis.
Er bevinden zich grote pakketten vetcellen. Deze zijn er om te isoleren, de warmte binnen of
buiten te houden. Maar ook voor het bepalen van je lichaamsvorm. Dit komt doordat
iedereen een andere hoeveelheid vet heeft opgeslagen in de huid. Vet heeft dus een
vormende functie.
Functies huidlaag:
▪ Bescherming – een fysische barrière om micro-organismen tegen te houden / verhoornde
laag zodat water niet zomaar binnen kan dringen
▪ Temperatuurregeling – bloedvaten die regelen de huidtemperatuur, wanneer je
kerntemperatuur te hoog is, regel je dit met de schiltemperatuur (bloedvaten verwijden of
vernauwen)
▪ Vorming en opslag van voedingsstoffen – wanneer je voedingsstoffen niet direct nodig hebt,
wordt het opgeslagen in de huid
▪ Zintuigelijke gewaarwording – uiteinde van zenuwen die reageren tast, warmte, gevoel etc.
▪ Uitscheiding en afscheiding – klieren scheiden af, zoals talg of zweet, en alles wat je niet
meer nodig hebt, scheidt je uit
, Hoorcolleges Anatomie & Fysiologie
Epidermis (opperhuid):
Gelaagd plaveiselepitheel (lagen aan platte cellen)
Zorgt ervoor dat het vocht niet zomaar binnen de huid
dringt of zomaar de huid buiten dringt.
- Dikke huid → 5 lagen (op handpalmen en
voetzolen)
- Dunne huid → 4 lagen (op de rest van het
lichaam)
▪ Verschillende cellagen
1. Stratum basale = Kiemlaag voor de
aanmaak van nieuwe cellen. Vormt
tevens de vingerafdruk door
uitstulpingen van de dermis
(lederhuid).
2. Basaalmembraan = moedercellen
3. Stratum spinosum = stekellaag
4. Stratum granulosum = laag met keratinekorrels, keratine is goed voor de
bescherming tegen vocht
5. Stratum lucidum = doorzichtige laag
6. Stratum corneum = hoornlaag, zorgt voor de bescherming tegen mechanische
beschadiging, zoals schuren, vochtverlies etc.
▪ Functies verschillende cellagen
Buigzame barrière die vochtverlies voorkomt
Beschermt tegen uv-stralen
Produceert vitamine D3
Beschermt tegen chemicaliën en ziektekiemen
Dermis (lederhuid):
Laag die erg stevig moet zijn, maar ook buigzaam. Wanneer
je je huid optilt, kan dit maar tot een bepaalde hoogte. Dit
wordt bepaald door de collageenvezels. En de rek wordt
bepaald door elastinevezels.
De dermis wordt als het ware opgedeeld in 2 sublagen, de
papillaire laag en de reticulaire laag.
▪ Stratum papillaire (papillaire laag)
1. Ligt onder de epidermis
2. Genoemd naar de huidpapillen
3. Los bindweefsel
4. Steunt en voedt de epidermis
(opperhuid)
5. Bevat gevoelszenuwen, lymfevaten en haarvaten
▪ Stratum reticulaire (reticulaire laag)
1. Collageenvezels → beperken de buigzaamheid
2. Elastische vezels → zorgen voor flexibiliteit
3. Stevige, dichte, vezelige laag
4. Versmelt met papillaire laag (erboven)
5. Versmelt met subcutane laag (eronder)