OPP
Diagnostiek = besliskunde het gaat vooral om het stellen van goede vragen, het goed onderbouwen van keuzes en conclusies en
afwegingen daarbij
Handelingsgerichte diagnostiek wat heeft Tim nodig?
o Interventie gericht
o Systematisch en transparant
o Samen met kind, ouders en leerkrachten
o Transactioneel perspectief kinderen ontwikkelen in een constante interactie met hun omgevingsfactoren
o In onderwijs
- Het positieve van de leerling, leraar/mentor, groep/klas en ouders is van groot belang
- Diagnosten werken samen met de leerling, school en ouders
- De onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerlingen staan centraal
- Leraren en ouders doen ertoe, evenals hun ondersteuningsbehoeften
- De werkwijze is doelgericht
- Het referentiekader is transactioneel
- De werkwijze is systematisch en transparant
Diagnostische cyclus
Intake met handelingsgerichte diagnostiek (aanmelding + klachtanalyse)
o Persoonsgegevens, reden aanmelding
o Klachten expliciteren
o Positieve aspecten
o Wensen en verwachtingen betrokkenen, attributies over oorzaak
o Relevante voorgeschiedenis en genomen maatregelen
o Hulpvragen, vertaling hulpvraag/wensen naar vraagstelling
(beschrijvend, verklarend of indicerend), diagnostisch scenario
bespreken en afspraken maken met betrokkenen
- Onderkennend = wat is er met mij aan de hand?
- Verklarend = wat is oorzaak van probleem?
- Indicerend = hoe kan dit kind het best geholpen worden?
Aanmelding
o Rechtsposities
- Jonger dan 12 jaar, beide ouders
- 12-16 jaar, ouders maar ook adolescent
- 16-18 jaar, adolescent en met diens toestemming ook ouders
o Informatieplicht ouders
o Toestemming vragen voor opvragen informatie elders
o Klacht reëel en bij juiste instelling/diagnosticus
o Betrokkenen bereid tot afspraken over hun inbreng
Klachtanalyse
o Door gerichte vragen de klachten en hulpvragen van alle betrokken expliciteren a.d.h.v. concrete voorbeelden en
specifiek gedrag in specifieke situaties
o Controleren of je een juiste vertaalslag maakt, samenvatten
o Met een betrokken en professionele houding, goede gespreksvaardigheden, en waarborg van privacy en rechten
Probleemanalyse
o Het vertalen van de klachten van de cliënt naar professionele beschrijvingen van die problematiek
o Clusteren
- Bij elkaar zetten van probleemgedragingen uit zelfde ontwikkelingsdomein
- Nut = verbindingen met ontwikkelingspsychologische kennis m.b.t. leeftijdskenmerken
- Nut = OWP kennis over mogelijke verklaringen voor problemen
- Nut = eventuele classificatie systemen (DSM5)
- Clusters beschrijven specifiek waarneembaar gedrag dus geen cognities, want die kan je niet
waarnemen en dat zijn vaak de mogelijke verklaringen voor het gedrag
- Ook moet het gaan om het gedrag van de cliënt gepest worden hoort daar dus niet bij, want is meer
verklarend
- Probleemclusters = leerproblemen, problemen met werkhouding, probleem in de taalontwikkeling,
angstklachten, stemmingsproblemen, opstandig oppositioneel gedrag, agressie, risicogedrag,
impulsiviteit, hyperactief, aandachtsproblemen, motorische problemen, slaapproblematiek, somatische
klachten, gewichtsproblematiek, eetproblematiek, sociale problemen met leeftijdsgenoten
- ASEBA clusters: angstig/depressief, teruggetrokken/depressief, regelovertredend gedrag,
aandachtsproblemen, denkproblemen
o Ernsttaxatie
- Is er sprake van een probleem, en zo ja, hoe ernstig?
- Bij de leeftijd passend? Mate van, frequentie, duur? Hardnekkigheid? Verstoringen functioneren
(sociaal, school, ontwikkeling)? Situatiegebonden of algemeen? Past het bij culturele achtergrond? Op
zichzelf staand of reactie op gebeurtenis? Voor wie een probleem (kind, gezin, maatschappij)? Is
gedrag specifiek voor een bepaalde stoornis?
o Onderkennende hypothese
1. Hypothesen opstellen
Formuleer hypotheses m.b.v. probleemgedragsclusters = de problematiek in gedrag x en y
wijzen op stoornis z
Welke DM5 omschrijving beschrijft de problematiek het best?
2. Indicaties en contra-indicaties uit intake
Hoever kom ik met de informatie die ik al heb?
Indicaties = aanwijzingen van de hypothese dat hij waar is
Contra-indicaties = gedrag wat je niet zou verwachten, tegen je hypothese
1
, 3. Welke informatie nog nodig?
Je twijfelt over meerdere opties, je wil een instrument met specifieke leeftijdsnormen, ASEBA
lijsten niet volledig (zeker niet over bepaalde stoornissen), je hebt nog niet alle DSM5 criteria
getoetst
4. Alle criteria toetsen
Toetsen = onderzoekshypothesen met heldere toetsingscriteria wanneer neem je
hypothese aan? En conclusie
Nooit conclusie baseren op 1 instrument of op 1 informant multi-method
Bij alle soorten instrumenten vooraf toetsingscriteria vaststellen
Vooraf moet duidelijk zijn of het verzamelde materiaal leidt tot het antwoord ja/nee op de
onderzoeksvraag
o Eventuele classificatie
- Doel = overeenstemming creëren, bruikbaarheid in de klinische praktijk en voor onderzoek
Type instrumenten
Psychologische instrumenten (COTAN) test of vragenlijst met subschaal
Communication-references materiaal gesprekken, observaties, speldiagnostiek
ASEBA = achenbach system of empirically based assessment
Meestal wordt vroeg in de diagnostische cyclus ASEBA lijsten ingezet om de meest voorkomende probleemgedragingen
systematisch uit te vragen
Clusters
o Worden clusters van probleem gedrag gemaakt angstig/depressief, teruggetrokken depressief, agressie, regel
overtredend gedrag, aandachtsproblemen en denkproblemen
o De criteria voor klinisch en subklinisch bij de ASEBA probleemclusters geven ook indicatie van ernst boven
bepaalde score voor deze leeftijd en deze seks = past niet bij leeftijd
o Factor analyses gedaan op grote groepen kinderen
o Brede band clusters = globaal, externaliserend of internaliserend
o Smalle band clusters = specifiekere syndroom clusters, angstig/depressief etc
o Ook worden er clusters gemaakt die verwijzen naar mogelijke DSM-classificaties (indicaties) ADHD
Waarom ASEBA?
o Informatie van de betrokkenen is meestal niet volledig
o Of er kan een vertekening zitten in de waarneming van problematiek of het belang dat daaraan wordt gehecht
o Of niet iedere betrokkene heeft hetzelfde beeld, dan kan het verstandig zijn om screeningslijsten in te zetten
CBCL – ouders TRF – leerkracht YSR – jeugdige zelf (11-18 jaar)
Je telt de 0,1,2 scores voor de probleemgedragingen bij elkaar op
Voor elk van die totalen zijn cut-off punten bepaald, voor jongens en meisjes andere normen
DSM4 vs DMS5
De vijf assen zijn verdwenen
Veranderingen bij ASS en ODD
Nieuwe stoornissen = skin-picking en verzamelwoede
Meer dimensioneel op functioneren en hulpbehoefte
Beperking DSM
o Beperkte interbeoordelaars betrouwbaarheid
o Categorisch: wel/niet wat doe je als een kind ‘net niet’ voldoet aan alle criteria?
o Nog te weinig gericht op K&J beperkte beschrijving hoe uitingsvormen over de leeftijd kunnen verschillen
HC1. Welkom en inleiding ontwikkelingspsychopathologie H1/3 08-02-2021
Ontwikkelingspsychopathologie
The investigation of the origins, course, changes, and continuities in disordered or maladaptive behaviour over a person’s
lifespan
Developmental psychopathology is the study of the developmental processes that contribute tot he formation of, or resistance
to, psychopathology
Ontwikkelingspsychologische benadering
Afwijkend vs normaal zijn geen echte categorieën
Vaak meer een schaal van meer of minder succesvol aangepast aan een specifieke context en preventie van problematiek is
ook heel belangrijk
Problematische ontwikkeling is een variant van de ontwikkeling
o Sowieso veel individuele variatie in de ontwikkeling
o En ontwikkeling is zelden zonder problemen
o Het gaat om te veel, te weinig, te traag, niet leeftijdsadequaat
o Met negatieve gevolgen voor welzijn, functioneren en verdere ontwikkeling
Ontwikkeling is een transactioneel proces, met positieve en negatieve invloeden
Leeftijd is belangrijk
Kinderen veranderen in vaardigheden (transities)
Meeste problemen ontstaan in transities
o Wat gaat er daarbij mis en waarom?
o Jongens en meisjes vertonen verschillen in de ontwikkeling, en dus ook in het ontstaan van problematiek
Kenmerken van problemen kunnen leeftijdsspecifiek zijn
o Sommige kenmerken kunnen pas ontstaan op latere leeftijd, bijv. vanwege cognitieve capaciteit
o Of kinderen uiten problematiek anders als ze jong zijn
2
,HC2. Autisme Spectrum Stoornis H5 + DSM5 ASD 15-02-2021
Autisme spectrum stoornis (ASS)
Incidentie = 3,6 – 60 per 10.000 kinderen. Jongens:meisjes 4,4:1
Biologische oorzaken
- Genetische factoren
- Genetische syndromen die intellectuele beperkingen geven
- Mutaties, o.a. in sperma
- Veel genen bij ASS zijn betrokken bij synaptische functies, o.a. oxytocine receptor gen
- Abnormale ontwikkeling amygdala
- Amygdala aanvankelijk groter bij jonge kinderen, geeft angst en stress stress hormoon cortisol beschadigt
neuronen in de amygdala
- Hoe groter de amygdala hoe groter problemen in joint attention en emotieherkenning
- Ander verloop van hersengroei
- Bij geboorte kleinere hersenomvang eerste jaren snellere groei waardoor juist grotere hersenomvang op
2/5 jaar maximum, daarna neemt de groei weer af
- In adolescentie/volwassenheid grootte niet meer verschillend van normaal
- Door te snelle groei uitlopers verlopen selectieprocessen op basis van ervaring niet goed met als gevolg
disorganisatie en gebrek aan samenwerking tussen hersendelen
- Bij minder ernstig autisme is er sprake van minder extreme groei
Kenmerken verklaren? verstoringen in diverse cognitieve ontwikkelingen cognitieve ontwikkelingsproblemen – specifiek
- Aandachtsprocessen
- Scannen personen niet sociaal
- Verwerken informatie gezicht niet met daarin gespecialiseerd deel van de hersenen, maar met hersendeel voor
object verwerking aanleg of onvoldoende ontwikkeling
- Moeite met theory of mind
- Niet begrijpen dat iemand anders andere kennis, wensen en overtuigingen kan hebben dan jijzelf
Cognitieve ontwikkelingsproblemen – breed
- Moeite met verwerken zintuigelijke informatie
- Alle details even belangrijk
- Overgevoelig voor prikkels – koppeling aan angst
- Moeite met betekenis verlenen aan complexe informatie centrale coherentie
- Moeite met categoriseren, generaliseren, assimileren, symboliek daardoor focus op details
- Executive functions
- Met name stapsgewijs plannen, set-shifting flexibel, aanpassen, overzicht houden op proces
Waarom dan sociale problemen?
- Je moet wel naar de juiste signalen kijken om adequaat te kunnen reageren
- Je moet wel snappen dat iemand anders niet perse hetzelfde weet, voelt, denkt en wil als jij
- Je moet uit verschillende bronnen relevante informatie halen en er de juiste betekenis aan geven
- Veel in communicatie is niet expliciet en symbolisch
- Betekenis hangt af van type relatie, historie
- Je moet wel je gedrag kunnen aanpassen op gedrag van de ander
Kenmerken afhankelijk van leeftijd
- Baby: oogcontact en nonverbale reacties, joint attention
- Peuter: taalontwikkeling, doen alsof spel, in de ander verplaatsen
-
Kind:
vriendschappen, empathisch gedrag, samenwerken, spelen, hang aan routine, letterlijkheid, begrip abstracte
woorden, grappen/sarcasme, pragmatiek
- Adolescent/adult: weinig tot geen interesse in relaties
Echolalie = papegaaien komt vaker voor bij AA lijkt dus meer vertraging in taalontwikkeling en niet perse ASS kenmerk
Prognose bij ASS
3
, - Minder dan 10% doen het goed in volwassenleeftijd, 30% wel werk, 50% redelijk goede taalvaardigheid, 60% blijft
afhankelijk
- Als er geen spraak is ontwikkeld voor de 5 jaar en het IQ lager is dan 60 dan is het vooruitzicht slecht en kans op
epilepsie is vrij groot
ASS (DSM5)!!!
Persistente beperkingen in sociale communicatie
- Beperkingen in sociale emotionele wederkerigheid
- Beperkingen in nonverbale gedragingen
- Beperkingen in het ontwikkelen, onthouden en begrijpen van relaties
Beperkte, zich herhalende patronen van gedrag, belangstelling of activiteit
- Abnormaal sterke focus op bepaalde interesse of op bepaalde voorwerpen
- Vasthouden aan vaste routines, moeite met veranderen
- Stereotype en herhaalde motorische gedragingen
- Hypo- of hypersensitiviteit voor sensore stimuli; overgevoeligheid geluid, likken etc.
Vroeg in ontwikkeling aanwezig zijn voor de basisschoolleeftijd
Verschil met DSM4 daar werden talige en niet-talige aspecten van kenmerk 1 apart beschreven en je had meer aparte classificaties
(autisme, asperger, PDD-NOS) het is niet zo specifiek, het moet worden samengenomen, het is een dimensioneel geheel, veel
overlap in oorzaken
DSM-4 Stoornis van Asperger belangrijkste verschil met autistische stoornis
Geen algemene achterstand in de taalontwikkeling
Geen vertragingen in de cognitieve ontwikkeling
Asperger bij ASS, met mate van ernst
1. Heeft hulp nodig
2. Heeft aanzienlijke hulp nodig
3. Heeft zuur substantiële hulp nodig
DSM-4 Pervasieve ontwikkelingsstoornis PDD-NOS
Restgroep van kinderen met tekortkomingen op 1 of meerdere gebieden, maar die net niet voldoen aan alle criteria
Bij gebrek aan kenmerk 2 = beperkte, zich herhalende patronen van gedrag, belangstelling of activiteit sociale
(pragmatische) communicatiestoornis
Temple Grandin vrouw met ASS maakt koeien rustig zoals ze dat bij zichzelf doet moeite met categoriseren
Trucjes waardoor ze haar beperkingen kan compenseren
Vroeger aloof en nu active-but-odd
In DSM4 = autisme
Wie hebben meer kans op positieve ontwikkeling en wie minder (denk aan co-morbiditeit)?
Intelligentie heeft ook een risico, zeker in de adolescentie besef van ‘anders’ zijn werkt depressie in de hand
In adolescentie kan veel veranderen, ten goede (meer begrip en cognitieve compensatie) en ten kwade (meer epilepsie en
terug- of stilvallen)
Aloof, passive of (active-but-)odd type afwijkingen in sociale interactie, kan veranderen
Aloof = geen sociaal initiatief en geen reactie, zelfs weerstand
Passive = geen eigen initiatief, maar volgt wel instructies en reageert (hoewel kwalitatief afwijkend)
Active-but-odd= wel reactie (en soms veel) initiatief, maar vreemd en weinig aangepast aan partner
Problemen in spraak 75%
Syntax (grammatica): vrij normaal
o Bij normale intelligentie meestal geen syntax probleem
Prosodie (intonatie): monotoon, formeel/pedant, vragerig, vreemde intonatie
Semantiek (begrip): nemen alles letterlijk, moeite met grappen, sarcasme, overdrachtelijk taalgebruik, jij-ik
Pragmatiek (sociaal doel): praten tegen iemand i.p.v. met iemand
o Praten over dingen die ze zelf weten of interessant vinden (geen rekening houden met interesse of voorkennis van
de ander)
o Gesprek gaat meer over kennis overdracht dan over relatie opbouw
o Niet gespreksondersteunend d.w.z. aansluiten op datgene wat de andere zegt en nieuwe info geven, zodat de
ander daar weer op in kan gaan
o Op gesloten vragen uitsluitend ja of nee antwoorden, zonder verdere info, of papegaaien
Problemen bij diagnostiek en prognose
Diversiteit: enorme inter-individuele variabiliteit: van extreem aloof (in zichzelf gekeerd) tot vreemde professor, kan gedurende
ontwikkeling nog sterk veranderen
Co-morbiditeit: met intellectuele stoornis 38%, met neurologische aandoeningen, giles de la tourette, tics, soms met ADHD
Vanwege beperkt inzicht in eigen emoties, frustraties, niet makkelijk om over gevoelens te praten
Central coherence theorie = moeite met betekenis verlenen aan complexe informatie, moeite met categoriseren, generaliseren,
assimileren, symboliek daardoor focus op details (geen betekenis kunnen verlenen)
Afwijkingen in verwerken en betekenis verlenen aan complexe binnenkomende informatie
- Moeite met assimilatie (nieuwe info koppelen aan oude)
- Generaliseren over situaties
- Moeite met categoriseren (patronen, regels, ordenen), hoofd- en bijzaken
- Moeite met coherent geheel maken, de strekking van een verhaal
- Geen baat bij contextuele informatie, maar juist beter in taken waarbij context genegeerd moet worden
- Moeite met symbolen (en fantasie) en ‘doen alsof’ (meta-cognitie)
- Tragere verwerking, snel overprikkeld
- Omdat ze niet naar het geheel kunnen kijken zien kinderen met ASS vooral de details
4