grondgrond
,
,Grondslagen van de psychologische diagnostiek en testtheorie
HC 1 Inleiding Diagnostiek H1 + KV1 01-09-2020
Dagelijkse diagnostiek
• Mensen indelen, begrijpen
• Gedrag verklaren, voorspellen
• Risico’s inschatten
• Effectieve aanpak bedenken
• Wat is het probleem? Wat is de oorzaak? Wat is de oplossing? Uitproberen, aan de slag. Soms: nagaan of het beter
gaat
Kerntaak psycholoog: psychologische diagnostiek bedrijven
Doelen diagnostiek
• Beschrijven: wat is er met x aan de hand? Wat zijn x zijn mogelijkheden? Op welk niveau zit x?
• Verklaren: waar komt het gedrag/gevoel van x vandaan?
• Indiceren: wat heeft x nodig om beter te functioneren? En wat juist niet?
• Voorspellen: hoe verwachten we dat x in de toekomst zal functioneren?
• Evalueren: gaat het nu beter met x?
Oorsprong heuristieken
• Evolutie selecteerde snelle beslissystemen
• Mentale shortcuts bij probleemoplossen
• Niet perfect, maar wel snel
• Overgevoelig voor gevaar “better safe than sorry”
• Ongevoelig voor kansen
• Vaak effectief, maar problematisch als iets heel zorgvuldig dient te gebeuren
Cognitieve biases
• Halo/horn effect: de overall positieve indruk (halo) of negatieve indruk (horn) die je van iemand hebt, maakt dat je
deze persoon ook specifieke eigenschappen als positief (bij halo) of negatief (bij horn) toedient
• Representativiteitsbias: die maakt dat als je ziet dat een persoon over allerlei kenmerken beschikt die jij representatief
vindt voor een bepaald stereotype, je er dan al heel snel vanuit gaat dat die persoon ook tot die groep behoort.
Ongeacht of dat stereotype nu daadwerkelijk veel voorkomt. Bv: man met bivakmuts = dief
• Confirmation bias: je zoekt alleen informatie die jouw vooronderstellingen over wat er speelt bevestigen en je hebt
mogelijk te weinig oog voor informatie die jouw vooronderstellingen tegenspreken
• Confirmatorische teststrategie: hoort bij confirmation bias; je kiest vooral hypotheses en tests die erop gericht zijn je
aanvankelijke ideeën te bevestigen en neemt mogelijk andere hypothesen niet in overweging
• Gedragsconfirmatie: hoor bij confirmation bias; met je eigen gedrag in de testsituatie lok je gedrag uit dat jouw
hypothese bevestigt. Bv: heel begripvol kijken en knikken vragen naar zaken die jij denkt dat moeilijk zijn voor de
patiënt, zakdoeken toeschuiven. Gedrag van jou waarmee je bepaald (denkbeeldbevestigend) gedrag uitlokt
• Causale actor-observator attributie = fundamentele attributiefout: de neiging om eigen gedrag te verklaren vanuit
instabiele externe factoren, terwijl je andermans gedrag snel verklaart uit stabiele interne eigenschappen van die
persoon
• Availability bias: datgene waarvan je veel voorbeelden kunt bedenken zie je ook vaker terug. Bv: je behandeld heel
veel cliënten met een bepaalde problematiek waardoor je geneigd bent deze problemen veel vaker te zien ongeacht
hoe vaak ze daadwerkelijk voorkomen
• Base-rate fallacy: je beoordeelt de waarschijnlijkheid van iets verkeerd, omdat je geen rekening houdt met de
basisfrequentie m.b.t. hoe vaak iets voorkomt en geneigd bent specifieke informatie teveel aandacht te geven
• Anchoring = verankering: jij vindt iets normaal o.b.v jouw ervaringen. Daardoor verlies je een stukje objectiviteit in je
oordeel over hoe ernstig iets is. Bv: als je vanuit het speciaal onderwijs gewend bent aan heel veel gedragsproblemen
in de klas en je komt dan in vergelijking mindere problemen tegen, ben je mogelijk minder goed in staat om te zien
wanneer deze toch aandacht behoeven
• Overconfidence bias: mensen zijn zekerder over hun oordeel dan terecht is. Naarmate mensen meer info krijgen zijn
ze zekerder maar niet accurater. Ervaren diagnostici niet perse accuater oordelen dan beginners
Belangrijk bij biases
• De biases zijn nauw verwant en overlappen flink, er is niet sprake van 1 bias in 1 situatie
• Wel zijn er specifieke biases waar je in situaties extra op beducht moet zijn
• Het is belangrijk dat je niet alleen weet wat de biases betekenen, maar vooral ook dat je kunt inzien op welke manier
ze objectieve diagnostiek in de weg staan
Belangrijk dat de psycholoog die diagnostiek bedrijft
• Wat minder mens en wat meer diagnosticus is
• Zorgvuldig, weloverwogen en goed onderbouwd te werk gaan
• Zich bewust is van eigen fouten in oordeelsvorming
• En deze probeert tegen te gaan, om objectiviteit te verhogen
Nadelen/uitdagingen psychologische diagnostiek
• Een mens voert het uit
• Verzamelt informatie bij andere mensen
• Abstracte constructen
, • Niet altijd een gouden standaard
• Wat veel/weinig is, is ook maar relatief
• Altijd onzekerheid
Hulpmiddelen daarvoor
• Tests = om metingen te verrichten
• Testtheorie = om kwaliteit van tests te beoordelen
• Hypothesetoetsend model = om systematisch te werk te gaan
Test – meting – psychologische diagnostiek
Assumpties volgens Reynolds & Livingston
1. Psychologische constructen bestaan
2. Psychologische constructen kunnen gemeten worden
3. De meting is nooit perfect
4. Verschillende manieren om een construct te meten
5. Alle manieren hebben voordelen en nadelen
6. Meerdere informatiebronnen onderdeel maken van het proces
7. Hoe iemand presteert op een test, kan gegeneraliseerd worden naar gedrag buiten die test
8. Een assessment kan nuttige informatie geven aan een psycholoog
9. Een assessment kan afgenomen worden op een eerlijke manier
10. De aanname hebben dat testen en diagnostiek een bijdrage leveren aan de samenleving
Soorten tests
• A test is a device or procedure in which a sample of an individuals behavior is obtained, evaluated or scored using
standardizes procedures
• Maximum performance tests → tests voor prestatieniveau
- Achievement tests (zwemdiploma, tentamen, wat heb je geleerd?) = kennis en vaardigheden
- Aptitude test (IQ-test, wat kun je?) = competenties
- Speed/snelheid tests → in beperkte tijd zo veel mogelijk opgaven van zelfde moeilijkheid beantwoorden
- Power/niveau tests → opgaven in oplopende moeilijkheid zonder tijdsdruk
- Ook verschil tussen objectieve en subjectieve tests
• Typical response tests → tests voor gedragswijzen, gedrag, houding, persoonlijkheid
- Kijken naar het type antwoorden, persoonlijkheidsvragenlijst, depressie
- Ook verschil tussen objectieve en subjectieve tests
- Zelftest gokverslaving → objectieve test voor gedragswijze → composiet, construct of samengestelde score
• Projectieve tests: vanuit je onderbewuste geef je een antwoord, test waarbij kinderen tekeningen moeten maken of
zinnen moeten afmaken. Lagere validiteit en betrouwbaarheid
• Authentic assessment: hoe presenteer je jezelf, portfolio, rollenspellen
Test en interpretatie
• Gestandaardiseerd (normscore) of niet-gestandaardiseerd (wat komt er uit de test)
• Objectief of subjectief (hoe jij als persoon hebt gepresteerd)
• Norm-referenced (intelligentietest t.o.v. anderen) of criterion-referenced (zwemdiploma, is het goed genoeg)
Persoonlijkheid meten
• Rorschach vlekkentest: wat zie je in de vlekken = projectief
• Vragenlijst
• Observeren
Wat willen we van een test als meetinstrument?
• Gebaseerd op een theorie
• Moet meten wat jij wilt meten
• Moet weten wat het zegt te meten
• Resultaten moeten herhaalbaar zijn en niet afhankelijk van de psycholoog
• Testresultaten nier afhankelijk van toeval
• Test moet uitvoerbaar zijn
COTAN
• Commissie Testaangelegenheden Nederland
• Beoordeelt een breed scala aan tests
• Psychodiagnostiek, psychologen, pedagogen, psychotherapeuten, gedragsdeskundigen, onderwijskundigen, HRM-
adviseurs, loopbaanbegeleiders, remedial teachers
Testtheorie
• Een test heeft eigenschappen → betrouwbaarheid en validiteit
• Kennis over die eigenschappen helpt ons te bepalen of we met de test op een goede manier dat meten wat we willen
meten en in hoeverre de test ons waardevolle informatie verstrekt met oog op de conclusies
• Kennis over deze eigenschappen is gebaseerd op onderzoeksgegevens
• Kennis wordt verkregen d.m.v. statistische analyses → resultaten van de analyses vertellen ons iets over de
eigenschappen van de test
Psychologische diagnostiek
1. Vraag- en strategie bepaling