Focus vragen
H13
F1: In what sense are people natural psychologists?
We vormen voortdurend indrukken van anderen en beoordelen de oorzaken van hun gedrag.
De nauwkeurigheid van onze oordelen zijn soms fout of verkeerd vooroordeld en komen het
vaakst voor wanneer;
- we onze volledige mentale hulpbronnen niet gebruiken, of
- slechts beperkte informatie hebben om te redeneren, of
- onbewuste motieven hebben om bepaalde conclusies te trekken.
F2: What evidence supports the existence of a person bias in attributions?
Mensen hebben de neiging om te veel gewicht toe te kennen aan persoonlijkheid en te weinig
aan de omgevingssituatie wanneer ze attributies maken over de acties van anderen. Stel je
bijvoorbeeld voor dat we in de file staan en Susan, onze chauffeur, uit heel veel woede uit. De
meeste mensen hebben de neiging om de file als oorzaak te negeren en Susans woede te
zwaar toe te schrijven aan haar karakter.
F3: Why is the person bias often called the “fundamental attribution error”? In what
conditions does the bias most often occur?
De fundamentele attributiefout ligt ten grondslag aan vele andere sociaal-psychologische
verschijnselen. Mensen maken veel meer kans om deze fout te maken als hun geest in beslag
wordt genomen door andere taken of als ze moe zijn dan wanneer ze hun volledige aandacht
aan de taak besteden.
F4: What logic and evidence suggest that the person bias may be a product of Western
culture and may not exist in Eastern cultures?
De bias van de persoon wordt minder vaak waargenomen in Oost-Aziatische culturen. De
oorzaak hiervoor kan liggen in taal of genen, maar de meest besproken reden is sociale
oriëntatie. Westerse culturen benadrukken persoonlijke onafhankelijkheid (individualisme),
terwijl Oosterse culturen meer onderlinge afhankelijkheid tussen mensen (collectivisme)
benadrukken.
F5: How have researchers documented biasing effects of physical attractiveness on
perceptions of personality?
Een veel voorkomende vooroordeel is dat we fysiek aantrekkelijke mensen eerder als
intelligent, sociaal, competent en moreel zien dan minder aantrekkelijke mensen.
→ De hoge correlaties tussen aantrekkelijkheid en waargenomen intelligentie weerspiegelen
de aantrekkelijkheidsbias. De lagere correlaties tussen fysieke aantrekkelijkheid en IQ laten
zien dat het verband lang niet zo sterk is als mensen denken.
F6: How have researchers documented biasing effects of a babyish versus a mature
looking face? What practical consequences have been shown to result from this bias?
1
,Een onderzoek toonde aan dat wanneer foto's van de voormalige Amerikaanse presidenten
Reagan en Kennedy digitaal werden gewijzigd om hun baby-facedheid te vergroten, hun
leiderschapskwaliteiten afnamen. Ook kozen kiezers vaker voor maturelooking faces dan
baby faces bij de verkiezingen. Want we hebben de neiging om baby-faced individuen als
eerlijker, naïef, hulpelozer en warm - maar minder bekwaam - te zien dan mensen met
volwassen gezichten. Dit vooroordeel kan geëvolueerd zijn om het verzorgen van baby's en
jonge kinderen door volwassenen te bevorderen.
F7: What evidence suggests that strangers who meet on the Internet like each other
more than do strangers who meet in person? How might this phenomenon be
explained?
In experimenten werden willekeurig gevormde paren van studenten toegewezen om deel te
nemen aan kennismakingsbijeenkomsten, zowel online als in persoonlijke ontmoetingen. Het
meest opvallende resultaat is dat degenen die elkaar online hadden ontmoet, elkaar meer leuk
vonden dan degenen die elkaar face-to-face hadden ontmoet. Dit kan het gevolg zijn van het
feit dat mensen op internet minder angstig, intiemer zijn en bevrijd zijn van de
vooringenomen effecten van fysieke verschijning.
F8: According to Cooley, what is the “looking glass” with which we evaluate ourselves?
In de mens omvat zelfbewustzijn niet alleen het bewustzijn van het fysieke zelf, weerspiegeld
in spiegelbeelden, maar ook van de eigen persoonlijkheid en karakter, psychologisch
weerspiegeld in de reacties van andere mensen (Cooley; the looking-glass self).
F9: What are Pygmalion effects in psychology, and how were such effects demonstrated
in elementary school classrooms?
De meningen en opvattingen van mensen over zichzelf worden sterk beïnvloed door de
meningen en opvattingen van anderen. Experimenten hebben Pygmalion-effecten
(self-fulfilling prophecies) aangetoond, waarbij de verwachtingen van volwassenen
(leerkrachten) over het gedrag van kinderen het verwachte gedrag veroorzaakten. Dergelijke
effecten treden tenminste gedeeltelijk op door de zelfconcepten van de kinderen te
veranderen.
F10: What is the sociometer theory of self-esteem, and what evidence supports it?
Verschillende bewijzen ondersteunen de sociometer-theorie, waarin wordt gesteld dat het
gevoel van eigenwaarde (definitie; iemands gevoel van goedkeuring, acceptatie en het
waarderen van zichzelf) de mate van acceptatie of afwijzing weerspiegelt die we van anderen
verwachten.
→ In experimenten met ervaringen uit het echte leven, nam het zelfrespect van mensen toe na
lof, sociale acceptatie of andere bevredigende sociale ervaringen en nam het af na sociale
afwijzing.
F11: What is some evidence that people construct a self-concept by comparing
themselves with a reference group? How can a change in reference group alter
self-esteem?
2
, Het proces waarbij we onszelf met anderen vergelijken om onze unieke kenmerken te
identificeren en onze capaciteiten te evalueren, wordt sociale vergelijking genoemd. Onze
oordelen en gevoelens over onszelf zijn afhankelijk van de referentiegroep waarmee we
onszelf vergelijken.
→ Kinderen die ongewoon lang of klein waren in vergelijking met anderen in hun groep,
noemden hun lengte, en kinderen met broers en zussen van het andere geslacht noemden
vaker hun eigen geslacht dan andere kinderen.
F12: What are two means by which people build and maintain inflated views of
themselves?
1. Wanneer we nadenken over onze eigen acties, neemt de self-serving attributional bias
het over, gedefinieerd als de neiging om onze successen toe te schrijven aan onze
eigen innerlijke kwaliteiten en onze mislukkingen aan externe omstandigheden.
2. Selectief geheugen: onderzoek heeft aangetoond dat mensen over het algemeen een
beter langetermijngeheugen hebben voor positieve gebeurtenissen en successen in hun
leven dan voor negatieve gebeurtenissen en mislukkingen.
F13: What is the difference between implicit and explicit attitudes in their manner of
influencing behavior?
● Impliciete attitudes - die gevormd worden door directe ervaring of herhaalde
associaties - beïnvloeden het gedrag automatisch.
● Onderzoek wees uit dat expliciete attitudes weinig of helemaal niet correleren met
feitelijk gedrag. Daaropvolgend onderzoek geeft aan dat expliciete attitudes moeten
worden opgeroepen en overwogen voordat ze gedrag kunnen beïnvloeden.
→ Als je een positieve, impliciete maar negatieve expliciete houding hebt ten aanzien van het
eten van vlees, kunnen genots- en eetlustcentra onmiddellijk reageren op vlees dat je wordt
voorgeschoteld; maar als je nadenkt over je expliciete houding, kunnen die reacties worden
overwonnen door verbindingen vanuit je prefrontale cortex.
F14: How does the cognitive dissonance theory explain people’s attraction to some
information and avoidance of other information?
Mensen kiezen over het algemeen om artikelen/boeken/lezing/documentaires te
lezen/bekijken die hun opvattingen ondersteunen: cognitieve dissonantie. Mensen vermijden
dissonante informatie niet altijd, maar een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek geeft aan dat
ze dat heel vaak doen.
F15: How does the cognitive dissonance theory explain why people are more confident
of a decision just after they have made it than just before?
Volgens de cognitive dissonance theory hebben mensen de neiging om hun twijfels opzij te
zetten nadat ze een onherroepelijk besluit hebben genomen. Zelfs als er geen nieuwe
informatie is, krijgen mensen plotseling meer vertrouwen in hun keuze nadat ze ernaar
hebben gehandeld dan voorheen.
3