Oefententamen 2020-2021
Inleiding strafrecht tentamen 2017-2018
Inleiding strafrecht tentamen 2020-2021
1. Oefententamen 2020-2021
Casus noodlottige kerstavond (65 punten)
Deel I
Vanavond is het eindelijk zo ver: het juridisch kerstgala van Ad Informandum! Annieke heeft
haar mooiste jurk uit de kast getrokken en loopt vol goede moed richting Janskerkhof, als ze
hoort dat er naar haar wordt gesist. Vol verbazing kijkt ze om en ziet ze een groepje jongens
grijnzen. Eén van de jongens, genaamd Thomas, roept: ‘Lekkere billen!’ Annieke wordt
woest en slaat Thomas vol in zijn gezicht.
De surveillerende opsporingsambtenaren Niek en Joas lopen door de binnenstad van Utrecht
als ze zien dat Annieke Thomas een harde klap in zijn gezicht geeft. Ze lopen snel richting het
groepje jongeren, zodat ze kunnen voorkomen dat het opstootje verder uit de hand loopt. Niek
en Joas houden Annieke aan ter zake van mishandeling van Thomas (art. 300 Sr). Annieke
wordt vervolgens overgebracht naar het politiebureau, waar ze wordt voorgeleid aan de
hulpofficier van justitie. Tijdens het verhoor is haar raadsman mr. Kuipers aanwezig. Op
advies van mr. Kuipers besluit Annieke niets te verklaren over de (beweerde) mishandeling.
De hulpofficier van justitie is ervan op de hoogte dat café Hemmingway camera’s heeft
hangen en besluit de beelden op te vragen, zodat duidelijkheid ontstaat over het voorval.
Omdat het opvragen van de beelden enige tijd op zich laat wachten, besluit de hulpofficier
van justitie Annieke in verzekering te stellen.
Vraag 1
Beoordeel de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van Annieke (25 punten).
Inverzekeringstelling is geregeld in artikel 57 en 58 Sv.
In de eerste plaats is vereist dat de inverzekeringstelling wordt bevolen door de (hulp)officier
van justitie (art. 57 lid 1 Sv) aan wie de verdachte is voorgeleid en die hem heeft verhoord.
Uit de casus blijkt dat de inverzekeringstelling wordt bevolen door de hulpofficier van justitie
aan wie Annieke is voorgeleid en die Annieke heeft verhoord. Aan dit vereiste is aldus
voldaan.
Vervolgens dient bekeken te worden of er sprake is van een verdachte in de zin van art. 27 Sv.
Art. 27 lid 1 Sv bepaalt dat als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten
of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.
Degene die hier als verdachte wordt aangemerkt, is Annieke. Zij wordt verdacht van
mishandeling (art. 300 Sr) van Thomas. Niek en Joas hebben het incident waargenomen en
kunnen hierover getuigen. Objectief gezien kan uit deze feiten en omstandigheden een
redelijk vermoeden van schuld aan mishandeling worden afgeleid. Annieke kan derhalve
worden aangemerkt als verdachte in de zin van art. 27 Sv.
Voordat de inverzekeringstelling kan plaatsvinden, moet de verdachte eerst worden verhoord
door de (hulp)officier van justitie (art. 57 lid 1 Sv). Uit art. 57 lid 2 Sv blijkt dat de verdachte
bevoegd is om zich bij het verhoor te laten bijstaan door een raadsman. Uit de casus blijkt dat
Annieke in het bijzijn van haar raadsman wordt verhoord. Aan dit vereiste is voldaan.
,Uit art. 57 lid 1 Sv blijkt dat de inverzekeringstelling enkel kan worden bevolen in het belang
van het onderzoek. Gedacht kan worden aan het nader verhoren van de verdachte, situaties
waarin de verdachte mogelijk sporen van het strafbare feit zal uitwissen of zal vluchten. In
casu kan worden aangenomen dat justitie Annieke nader aan de tand wil voelen over het
strafbare feit, aangezien ze zich op haar zwijgrecht beroept. Verder geldt dat de hulpofficier
van justitie de camerabeelden wil afwachten.
Art. 58 lid 1 Sv bepaalt dat inverzekeringstelling slechts mogelijk is, als er sprake is van een
strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorlopige hechtenis mag op grond van art. 67 lid 1 sub a Sv worden bevolen als er sprake is
van een minimale bedreiging van vier jaar gevangenisstraf.
Art. 300 Sr wordt bedreigd met een gevangenisstraf van 3 jaren en voldoet derhalve niet aan
deze hoofdregel. Echter, in art. 67 lid 1 sub b Sv staat artikel 300 Sr specifiek genoemd als
één van de feiten waarvoor voorlopige hechtenis geldt, ondanks dat dit feit niet bestraft wordt
met een gevangenisstraf van vier jaar of meer.
Uit art. 59 lid 1 Sv volgt dat er een ondertekend en gedagtekend bevel tot
inverzekeringstelling moet zijn. Verder bepaalt art. 58 lid 2 Sv dat de inverzekeringstelling in
beginsel drie dagen mag duren. Ervan uitgaande dat er een bevel is en de
inverzekeringstelling de termijn niet overschrijdt, is deze wetmatig.
Tot slot moet nog getoetst worden aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit
(HR Braak bij binnentreden). De casus bevat geen indicaties dat aan de subsidiariteit en de
proportionaliteit niet zou zijn voldaan.
Een en ander betekent dat aan alle vereisten is voldaan en de inverzekeringstelling dus
rechtmatig is.
Deel II
Stel, in afwijking van het voorgaande, dat wanneer Annieke Niek en Joas ziet aankomen, zij
een sprint in zet. Ze wil uit handen van de politie blijven aangezien ze nog een flink aantal
openstaande boetes heeft. Annieke rent richting het rechtengebouw aan het Janskerkhof, zodat
ze zich in één van de lokalen kan verstoppen voor de achtervolgende opsporingsambtenaren.
De situatie ter plekke is echter zeer onoverzichtelijk: fietsers, auto’s en voetgangers kruisen
elkaar. Wanneer Annieke zonder op of om te kijken oversteekt, ziet ze niet dat een hele meute
wielrenners haar voorbij dreigt te razen. George is ook onderdeel van deze groep en is net
begonnen aan zijn demarrage en moet plots uitwijken voor Annieke. Door deze onverwachte
manoeuvre verliest George zijn evenwicht en komt hij hard ten val. Hierdoor loopt hij een
schedelbasisfractuur op en verliest hij enkele tanden.
De officier van justitie besluit Annieke te vervolgen wegens het toebrengen van zwaar
lichamelijk letsel door schuld aan George (art. 308 Sr).
Vraag 2
Kan worden bewezen dat Annieke schuld heeft aan het toebrengen van zwaar
lichamelijk letsel aan George (art. 308 Sr) (30 punten)?
Artikel 308 Sr is een culpoos delict, schuld. Culpa is een verwijtbare aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Om culpa vast te stellen moet zijn voldaan aan drie criteria: (a) er moet
sprake zijn van een aanmerkelijke/grove (b) onvoorzichtigheid/onachtzaamheid en (c) de
onvoorzichtigheid/onachtzaamheid moet de dader te verwijten zijn.
Ten eerste is de vraag of in casu sprake is van onvoorzichtig gedrag: heeft Annieke gehandeld
in strijd met de in de gegeven omstandigheden geldende zorgvuldigheidsnormen? Er moet
derhalve worden vastgesteld dat de verdachte anders had moeten handelen. Afhankelijk van
de maatschappelijke context waarin men actief is, gelden verschillende regels of normen met
betrekking tot de binnen die context te vergen mate van voorzichtigheid. Deze normen
, kunnen schriftelijk zijn, maar ook afgeleid worden uit de omstandigheden (In het arrest
Verpleegster heeft de Hoge Raad een zorgplicht voor de verpleegster afgeleid uit de feitelijke
omstandigheden, gelegen in de opleiding van de verdachte, de aard van haar werkzaamheden,
het in haar gestelde vertrouwen, en het gebrek aan controle.)
Deze onvoorzichtigheid moet bovendien aanmerkelijk zijn. Niet bij elke schending van een
zorgvuldigheidsnorm is daar sprake van. Het moet gaan om een grove fout. Hierbij kan de
Garantenstellung een rol spelen (zie HR Verpleegster).
In de casus bestaat de onvoorzichtigheid uit het feit dat Annieke zomaar het fietspad bij
Janskerkhof op rent en daarbij wielrenner George zodanig ernstig hindert dat hij ten val komt.
Dit is onvoorzichtig: iedereen weet dat je moet uitkijken voordat je een drukke,
onoverzichtelijke weg wilt oversteken. Weggebruikers zijn er niet op bedacht dat iemand
zomaar de straat op rent. Annieke schendt met haar gedrag een veiligheidsvoorschrift.
Deze onvoorzichtigheid is bovendien aanmerkelijk: Annieke stapt niet zomaar het fietspad op,
maar ze rent prompt het fietspad op. Weggebruikers zijn er niet op bedacht dat een voetganger
zomaar het fietspad op rent. Uit niets blijkt dat Annieke enige aandacht heeft geschonken aan
de verkeerssituatie alvorens over te steken. Dit gedrag duidt op grove onvoorzichtigheid,
waarmee vaststaat dat Annieke voldaan heeft aan de wederrechtelijkheidscomponent van de
culpa.
De aanmerkelijke onvoorzichtigheid moet de dader persoonlijk verweten kunnen worden, dat
wil zeggen: de dader moet de door hem begane onvoorzichtigheid hebben kunnen vermijden.
In uitzonderingsgevallen is het mogelijk dat de dader niet op een verwijtbare wijze
aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest. De dader kan een geldig excuus hebben voor de
onvoorzichtigheid die hij aan de dag heeft gelegd, bijvoorbeeld in de vorm van een
schulduitsluitingsgrond.
In geval van Annieke kan de aanmerkelijke onvoorzichtigheid haar worden verweten:
immers, met het vaststellen van de aanmerkelijke onvoorzichtigheid is de verwijtbaarheid
gegeven. Uit de casus blijkt niet dat er sprake is van een schulduitsluitingsgrond of van andere
buitengewone omstandigheden waardoor de verwijtbaarheidscomponent zou komen te
vervallen.
Aangezien er sprake is van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid die de dader te verwijten is,
kan worden bewezen dat Annieke schuld heeft aan het toebrengen van zwaar lichamelijke
letsel aan George (art. 308 Sr).
Deel III
De dag na het ongeval bezoekt Thomas (zie casus deel I) Annieke op het politiebureau. Over
en weer worden excuses gemaakt. Na het zien van dit tafereel overlegt verbalisant Niek
telefonisch met de officier van justitie, waarna aan Annieke het volgende wordt
medegedeeld: ‘Ik heb gebeld met de officier van justitie en hij heeft besloten dat de aanklacht
wegens mishandeling komt te vervallen. Jullie hebben het immers alweer goed gemaakt!’.
Een paar weken later wordt Annieke toch door de officier van justitie gedagvaard wegens
mishandeling van Thomas (art. 300 Sr). Raadsman mr. Kuipers betoogt ter terechtzitting dat
Annieke niet had moeten worden gedagvaard, gelet op de gedane uitlatingen van
opsporingsambtenaar Niek.
Vraag 3
Welk beginsel brengt de raadsman hier in stelling en tot welke einduitspraak moet de
rechter komen wanneer hij het met de raadsman eens is? (10 punten)
De raadsman doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Als algemene regel kunnen
verdachten de overheid in redelijkheid houden aan verwachtingen die zij hebben gewekt. Als
een officier van justitie aan een verdachte mededeelt dat deze ter zake van een bepaald feit