LITERATUUR
~ Justitiële Interventies ~
In dit document is alle literatuur voor het vak Justitiële Interventies (200400090) samengevat.
Dit vak wordt gegeven in de minor Jeugdcriminaliteit en Jeugdbescherming, maar kan ook als
apart vak gevolgd worden aan de faculteit Sociale Wetenschappen (Universiteit Utrecht).
INHOUD
HOORCOLLEGE 1 ..........................................................................................................................2
HOOFDSTUK 1 Inleiding ............................................................................................................2
HOOFDSTUK 8 Wat werkt?........................................................................................................3
HOOFDSTUK 10 Interventies voor jongeren met antisociaal gedrag .....................................4
HOOFDSTUK 16 De leerstraf Tools4U in de praktijk ...............................................................5
HOORCOLLEGE 2 ..........................................................................................................................6
HOOFDSTUK 6 Risico- en behoeftetaxatie bij jeugdige daders: het LIJ ................................6
HOOFDSTUK 7 De deskundige in het strafproces ...................................................................8
Van der Put et al. (2016): Het voorspellen van problematische opgroei- of
opvoedingssituatie; Onderzoek naar de predictieve validiteit van het LIRIK en de
ontwikkeling van een Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ) ..8
Van der Put et al. (2018): Identifying effective components of child maltreatment
interventions: A meta-analysis .................................................................................................. 10
HOORCOLLEGE 3 ........................................................................................................................ 11
HOOFDSTUK 2 De jeugdstrafrechtsketen .............................................................................. 11
HOOFDSTUK 3 Taakstraffen in het jeugdstrafrecht ............................................................... 12
HOOFDSTUK 4 Jeugdreclassering: werken aan veiligheid en perspectief .......................... 13
HOORCOLLEGE 4 ........................................................................................................................ 14
HOOFDSTUK 9 Wat werkt bij risicojongeren? ........................................................................ 14
HOOFDSTUK 12 Schadelijke effecten van interventies......................................................... 15
HOOFDSTUK 14 Mentoring in de jeugdzorg .......................................................................... 15
HOOFDSTUK 15 De effectiviteit van Halt................................................................................ 16
Goense et al. (2016): Making ‘what works’ work.................................................................... 16
HOORCOLLEGE 5 ........................................................................................................................ 17
HOOFDSTUK 17 MultiSysteem Therapie voor jongeren met seksueel grensoverschrijdend
gedrag (MST-PSB)..................................................................................................................... 17
HOOFDSTUK 18 Relationele gezinstherapie.......................................................................... 18
HOOFDSTUK 21 Individuele psychotherapie bij jeugdige veelplegers ................................ 19
James et al. (2013): Aftercare programs for reducing recidivism among juvenile and young
adult offenders: A meta-analytic review ................................................................................... 20
1
,HOORCOLLEGE 6 ........................................................................................................................ 21
Spoormans (2019): Minderjarige daders van cybercrime ..................................................... 21
Wissink et al. (2020): Advies aanpassing Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen
(LIJ) voor jeugdige online delinquenten. .................................................................................. 23
Van der Wagen et al. (2019): Cyberdaders: uniek profiel, unieke aanpak? Een onderzoek
naar kenmerken van en passende interventies voor daders van cybercriminaliteit in enge
zin. ............................................................................................................................................... 24
HOORCOLLEGE 7 ........................................................................................................................ 26
HOOFDSTUK 8 Wat werkt?...................................................................................................... 26
HOOFDSTUK 11 Effectieve interventies voor delinquente meisjes ...................................... 26
HOOFDSTUK 22 De strafrechtketen en jeugdige delinquenten met een LVB .................... 27
Moonen & Kaal (2017): Jeugdigen en jongvolwassenen met licht verstandelijke
beperkingen en criminaliteit....................................................................................................... 27
Asscher et al. (2013): De behandeling van delinquente meisjes ......................................... 29
Van Rooijen & Mutsaers (2013): Wat werkt bij migrantenjeugd en hun ouders? .............. 30
Wilson et al. (2003): Are mainstream programs for juvenile delinquency less effective with
minority youth than majority youth? A meta-analysis of outcomes research ........................ 31
HOORCOLLEGE 8a ...................................................................................................................... 32
HOOFDSTUK 5 De Justitiële Jeugdinrichtingen ..................................................................... 32
HOOFDSTUK 19 MDFT: gezinsgericht werken in justitiële jeugdinrichtingen ..................... 33
HOOFDSTUK 24 De beleving van de vrijheidsbeneming ...................................................... 34
HOORCOLLEGE 8b...................................................................................................................... 36
HOOFDSTUK 20 Het orthopedagogische klimaat in de residentiële justitiële jeugdzorg ... 36
De Valk et al. (2016): Repression in residential youth care: A scoping review .................... 37
Strijbosch et al. (2015): The outcome of institutional youth care compared to non-
institutional youth care for children of primary school age and early adolescence: A multi-
level meta-analysis..................................................................................................................... 38
Vermaes & Nijhof (2014): Zijn jongeren in JeugdzorgPlus anders dan jongeren in de open
residentiële jeugdzorg?.............................................................................................................. 39
HOORCOLLEGE 1
HOOFDSTUK 1 Inleiding
De focus rond justitiële interventies ligt sinds enkele decennia op evidence-based werken.
Hierdoor is het echter mogelijk dat creatieve initiatieven onderdrukt worden. Daarom moet er
een goede balans komen tussen evidence-based en creatieve ideeën. Deze balans is er ech-
ter nog niet door een gebrek aan kennis bij het bredere publiek; men weet niet wat wel en niet
werkt. Ook worden interventies die in de wetenschap geen of zelfs negatief effect blijken te
hebben in de praktijk alsnog voortgezet. Tot slot willen beleidsmakers scoren op veiligheids-
beleid, wat het vinden van bewijs soms in de weg kan staan.
2
,Tegenwoordig werkt men veel met risico- en beschermende factoren die aanwezig zijn bij jon-
geren. De risicotaxatie-instrumenten zijn echter niet werkelijk betrouwbaar, maar geven een
waarschijnlijkheid of iemand stopt of volhard in delinquentie. Hierbij wordt er ook geen goed
onderscheid gemaakt naar leeftijd en sekse, wat kan leiden tot statistische discriminatie.
- Statistische discriminatie = jongeren worden aangepakt op basis van statistische infor-
matie over groepen, terwijl het feitelijke gedrag van het individu niet meer telt.
HOOFDSTUK 8 Wat werkt?
Martinson onderzocht in 1974 strafrechtelijke interventies, en concludeerde dat deze geen ef-
fect hadden op het verminderen van recidive. Later bleek dat sommige interventies echter wel
leidden tot minder recidive. Dit leidde tot veel effectonderzoek van interventies.
Uit al deze onderzoeken bleken 5 algemene voorwaarden die nodig zijn bij een straf om gedrag
te kunnen beïnvloeden:
- Onvermijdelijk = op ongewenst gedrag moet gegarandeerd een reactie volgen. Consis-
tent zijn in het straffen, zodat de straf wordt meegenomen in de kosten-batenanalyse die
iemand doet bij het voorbereiden van een misdaad.
- Onmiddellijk = de straf moet direct gegeven worden, zodat het duidelijk is voor welk ge-
drag de straf bedoeld is.
- Voldoende zwaar = de straf moet van maximale en passende intensiteit zijn (niet te licht,
niet te zwaar).
- Gevarieerd = de straf moet niet telkens hetzelfde zijn, omdat dan gewenning optreedt.
- Begrijpelijk = de betrokkene moet begrijpen dat het gedrag niet mag en het moet duidelijk
zijn wat hij in het vervolg kan doen om de straf te vermijden.
In het Nederlandse strafrechtsysteem wordt niet of zelden voldaan aan de beginselen van
onvermijdelijkheid en onmiddellijkheid. Verder wordt er niet altijd voldaan aan de voldoende
zwaarte. Meestal wordt er echter wel voldaan aan variatie en begrijpelijkheid.
What works-beginselen = een reeks beginselen die strafrechtelijk ingrijpen effectiever kan
maken.
- Risicobeginsel = de intensiteit van de reactie wordt afgestemd op de mate van het risico
op recidive.
- Behoeftebeginsel = de strafrechtelijke interventie moet gericht zijn op criminogene be-
hoeften (kenmerken, risicofactoren en problemen van de dader die samenhangen met het
delinquente gedrag). De behandeling moet dus individueel zijn.
- Responsiviteitsbeginsel = de interventie moet aansluiten bij de persoonlijkheid, intellec-
tuele en sociale capaciteiten van de dader. Er moet dus een goede match zijn tussen be-
handeling en dader en behandelaar en dader.
- Beginsel van behandelmodaliteit = de interventie moet multimodaal zijn (gericht op
meerdere criminogene behoeften en niet slechts op één).
- Beginsel van programma-integriteit = de interventie moet een theoretische basis heb-
ben en uitgevoerd worden zoals deze voorgeschreven is.
- Professionaliteitsbeginsel = de uitvoerders van de interventie moeten goed zijn opgeleid,
weten wat ze doen en waarom ze dat doen en voldoende ondersteund worden vanuit de
organisatie.
- Beginsel gemeenschaps-georiënteerd = de interventie moet, bij voorkeur, plaatsvinden
in de sociale omgeving van de betrokkene (voorkeur voor ambulante behandeling boven
residentiële behandeling).
Dilemma’s bij de What works-beginsels:
3
, - Wat doe je met interventies en programma’s die geen of soms zelfs een contraproductieve
uitkomst laten zien? Kleinschalige programma’s kunnen makkelijk gestopt worden, maar
bij ingeburgerde en politiek omarmde programma’s gaat dat moeilijker.
- Deze beginsel sluiten aan op het recidiveniveau, maar dit kan soms tegenstrijdig zijn aan
de principes in het strafrecht (gelijke behandeling bij bepaalde delicten).
- De beginselen sluiten aan op recidiverisico en criminogene behoeften, maar de taxatie van
beide concepten is moeilijk.
HOOFDSTUK 10 Interventies voor jongeren met antisociaal gedrag
Antisociaal gedrag = agressieve handelingen tegen mensen of bezittingen waarbij de rechten
van anderen en/of van maatschappelijke normen worden geschonden. Bij kinderen en jeugdi-
gen is antisociaal gedrag het resultaat van een samenspel tussen individuele kindfactoren en
omgevingsfactoren.
- Risicofactoren:
o Individuele factoren: genen, biologische kenmerken, specifieke neurobiologische ken-
merken, sociaal-cognitief functioneren, gebrekkige sociale vaardigheden en psycho-
pathische trekken.
o Omgevingsfactoren: gezinsfactoren (met name proximale factoren; slechte ouder-
kindinteractie), omgang met deviante, antisociale leeftijdgenoten en bredere omge-
vingsfactoren (armoede, woonomgeving).
- Protectieve factoren:
o Individuele factoren: hoog intelligentieniveau, goede gezondheid, probleemgerichte
copingstijl, positief zelfbeeld en makkelijk temperament.
o Omgevingsfactoren: gezinsfactoren (steunende relatie met ouder), positieve relatie
met leeftijdgenoten en bredere omgevingsfactoren (sociale cohesie, sociaal netwerk).
Sommige risicofactoren zijn statisch (niet beïnvloedbaar, zoals geslacht en etniciteit) en an-
dere factoren zijn dynamisch (wel veranderbaar, zoals opvoedvaardigheden en sociale vaar-
digheden).
Mechanismen waarmee antisociaal gedrag voorkomen of verminderd kan worden:
Risico- en protectieve Mechanisme
factoren
Op niveau van kind/jon- Verbeteren van interpersoonlijke relaties (met ouders en leeftijdgeno-
gere ten).
Sociale vaardigheden Voorkomen van afwijzing leeftijdgenoten, vergroten van zelfvertrouwen.
Moreel redeneerver- Ontwikkelen van empathie en negatieve attitudes t.a.v. normovertreding.
mogen
Probleemoplossings- Vergroten van gedragsrepertoire met sociaal acceptabel gedrag en ade-
vaardigheden quate copingstrategieën.
Problematische cogni- Verminderen van vijandige attributiebias en het verbeteren van ver-
tieve informatieverwer- mogen om ambigue sociale situaties op een positieve manier te interpre-
king teren.
Vroeg agressief/storend Voorkomen van stabilisatie en escalatie van problemen.
gedrag
Binding aan school Voorkomen van schooluitval, beter perspectief op de arbeidsmarkt.
Op niveau van gezin Het creëren van een stabiele, voorspelbare opvoedomgeving.
Opvoedvaardigheden Voorkomen van onzekerheid en onveiligheid bij het kind. Mogelijkheden
van ouders van ouders vergroten om problemen te signaleren en het vergroten van
de kans dat jongeren de normen en waarden van ouders internaliseren.
Kwaliteit ouder-kind- Verminderen van de kans dat jongeren steun en veiligheid alleen bij
communicatie leeftijdgenoten moeten zoeken.
4