COLLEGE AANTEKENINGEN GOEDERENRECHT C.S. 2021-2022
College 1: Verhaal en voorrang algemeen (Verstijlen)
Wat in dit college besproken gaat worden kun je zien als het stramien waarop de goederenrechtelijke
rechten die we de komende weken gaan behandelen zijn geweven.
Zalco-arrest: Dit arrest is al bij Burgerlijk recht 2 besproken. Daarin stond een scheikundige formule
centraal hoe uit aluinaarde aluminium kan worden gemaakt. De aluinaarde werd geleverd door
Glencore aan Zalco (iets simpeler gezegd, want eigenlijk was het een groepsmaatschappij).
- Dit arrest wordt nu benoemd om aan te tonen dat het Goederenrecht een heel levendig en
innovatief rechtsgebied is en dus zeker niet saai is.
- In Zalco was een probleem aan de orde waarvoor het BW als zodanig geen enkele bepaling
bevatte. Wat is het lot van beperkte rechten als er sprake is van vermenging? De HR slaagt
erin (ook al waren er geen bepalingen die deze materie regelen) door dubbele analogie om te
komen tot een resultaat dat rechtvaardig is en goed.
- Het arrest laat ook een verschil zien met het verbintenissenrecht. Want deze casus ging begon
ermee dat Glencore de aluinaarde leverde aan Zalco waaruit het aluminium werd gemaakt.
Dat gebeurd in ovens die worden opgestookt tot 1000 graden. Zalco werd in staat van
faillissement verklaard. Glencore had een pandrecht op aluminium dat werd geproduceerd tot
op de faillissementsdatum, dit was bij voorbaat gevestigd. Maar Glencore kon geen pandrecht
meer krijgen op het aluminium dat na de faillissementsdatum werd geproduceerd omdat de
curator dit nog 6 heeft voortgezet. In de ovens vond vermenging plaats van oud-aluminium en
nieuw-aluminium. Dit is een originaire wijze van eigendomsverkrijging. Wat gebeurt er dan
met het pandrecht? → het pandrecht gaat over, wat er overblijft is een pandrecht op een
aandeel in het totaal van het aluminium zoals overeenkomt met de omvang van het
aluminium dat er op de faillissementsdatum al was.
- Het verhaal gaat nog verder in het tweede arrest NJ 2021/86: het aluminium stolde omdat
uiteindelijk de stekker er letterlijk uit werd getrokken waardoor de ovens afkoelde in een
noodstop. Het aluminium klitte in de ovens vast en de vraag was vervolgens wat er dan
gebeurde. Krijg je dan natrekking? Het aluminium zit zo vast dat je het er niet uitkrijgt zonder
dat je de ovens aan gort gaat zagen om het aluminium eruit te kunnen peuteren (dit is
uiteindelijk ook gebeurd).
- Zalco had een erfpachtrecht op de grond van de fabriek. En Zalco had een opstalrecht op die
grond waardoor Zalco eigenaar was van de fabriek die op die grond was gebouwd (niet van
de grond zelf).
- Curator: al het aluminium dat na de faillietverklaring is geproduceerd valt in de boedel (want
de faillietverklaring doorbreekt het pandrecht, dus geen pandrecht meer op dit aluminium).
Nu het in de boedel valt kan de curator het verkopen en daarmee de schuldeisers voldoen.
- Er was ook nog een eigenaar van de grond (art. 5:1 BW). Dit was Zeeland Sea Ports. Zij
kunnen zeggen dat zij omdat zij eigenaar van de grond zijn ook eigenaar zijn van het
aluminium wat is nagetrokken naar de fabriek wat is nagetrokken naar de ovens en zo bij ZSP
terecht komt. Klopt dat?
- ZSP had gezamenlijk met Nationale Borg een hypotheekrecht (art. 3:227 BW) op het
erfpachtrecht en het opstalrecht van Zalco. Op grond van het hypotheekrecht kun je als je niet
betaalt wordt je vordering executeren, je kunt dan dus het opstalrecht en erfpachtrecht te
gelden maken. En kun je dan dus ook het aluminium te gelden maken?
, - Het aluminium was feitelijk uit de ovens gehaald door UTB. Dit was best veel werk. De prijs
voor het aluminium was 8 miljoen dollar, netto als je de kosten er vanaf haalt bleef er nog 6
miljoen over. Aan wie moet dat toekomen? Kan UTB dan zeggen dat zij een voorrecht
hebben op grond van art. 3:285 BW op grond van bearbeiding van de zaak.
- Fiscus heeft ook een voorrecht (art. 21 Invorderingswet).
Dus: het is niet een ruzie tussen twee partijen, maar er zijn veel meer partijen betrokken!
Eggens: ‘In waarheid geldt de eigendom – als rechtsbetrekking van persoon tot zaak – in de
rechtsbetrekkingen van die persoon (als eigenaar betrokken) tot andere personen, en wel als de
betrekkingen tot die anderen bepalend, en wel aldus bepalend dat in en door (middel van) de
eigendomsbetrekking het subject daarvan zich tot de andere verhoudt als eigenaar tot niet-eigenaren
van de betrokken zaak.’
We beginnen in het goederenrecht met de rechtsbetrekking van een persoon tot een zaak →
Verstijlen is eigenaar van dit wetboek.
Maar ook het goederenrecht is een rechtssysteem dat relaties tussen mensen, tussen rechtssubjecten
regelt. De uitspraak dat Verstijlen eigenaar is van het wetboek is als het ware niet meer dan een
tussenstation om te komen bij waar het om gaat en dat is dat de relatie van Verstijlen tot het boek de
rechtsbetrekking van Verstijlen bepaalt tot een ander. Want tot iedereen in de wereld staat Verstijlen
in de verhouding tot hen als zijnde eigenaar van het wetboek, hij mag ermee doen wat hij wil (meest
omvattende recht) en een ander mag dat niet! Een ander is geen eigenaar en Verstijlen kan als
eigenaar de ander weerhouden om dingen met dat boek te doen. Wanneer een ander het boek heeft
kan Verstijlen het boek terugvorderen. Dit kan Verstijlen niet alleen met iemand met wie hij een
overeenkomst heeft, maar tegenover eenieder! Dus: Verstijlen zijn rechtsbetrekking tot het boek
bepaalt zijn relatie tot ieder persoon op deze wereld.
Verhaal en voorrang:
We beperken ons hier tot de centrale lijnen. En bespreken de volgende punten.
Verhaal:
- Verhaal op gehele vermogen (art. 3:276 BW).
- Paritas creditorum (art. 3:277 BW).
Voorrang (art. 3:278 e.v. BW):
- Voorrecht.
- Pand en hypotheek.
- Andere gronden.
→ dit zijn uitzonderingen op de paritas creditorum (de gelijkheid van schuldeisers).
Verhaal:
Schuldenaar ‘staat in’ met zijn gehele vermogen:
Art. 3:276 BW: ‘Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn
vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen.’
Als A €1000 aan B leent om een fiets te kopen, dan kan A als B niet betaalt zijn vordering verhalen op
het gehele vermogen van B. Dus als B niet alleen een fiets heeft, maar hij heeft ook een auto, huis en
,een banksaldo. Dan kan A op grond van art. 3:276 BW zich verhalen op alles (de fiets, de auto, het
huis, het banksaldo) totdat hij zijn vordering voldaan heeft gekregen.
Let op: het is niet beperkt tot het vermogen dat iemand heeft op het moment dat de lening wordt
verstrekt! Je staat ook met je toekomstige vermogen in. Dus alle inkomsten die tot in de verre
toekomst door B zullen worden verkregen die zijn vatbaar voor verhaal door A.
Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt! Dus je kan bij ovk afwijken, je kan bij ovk
bepalen dat het verhaalsrecht van A beperkt zal zijn en dat hij zich bijvoorbeeld niet kan verhalen op
het huis. Dit gebeurt in de praktijk niet zo vaak. Ook de wet kan anders bepalen. Zo bepaalt de wet dat
een deel van het vermogen van iemand bestemd is voor iemands basisbehoeften. Er zijn bepaalde
dingen die buiten het verhaal blijven. Zie art. 447 Rv. Voorbeelden waar je je niet op kan verhalen:
bed, beddengoed, eten en drinken.
Ander voorbeeld: sommige vorderingen kun je überhaupt niet verhalen → natuurlijke
verbintenissen. Dat zijn verbintenissen die je niet kunt afdwingen. Als je je vordering laat
verjaren dat heb je nog wel een materiële vordering, dus als de schuldenaar betaalt dan betaalt hij
niet onverschuldigd, maar je kan zelf de vordering niet meer afdwingen en daar kan dus geen
verhaal van worden genomen.
Beperking 1: niet ander vermogen
Je kunt je verhalen op het gehele vermogen, huidig en toekomstig! Hierin zit ook een beperking want
je kan je dus als schuldeiser niet verhalen op een ander vermogen! Je kan je dus als A alleen verhalen
op het vermogen van B en niet op het vermogen van C.
- Dit is logisch!
Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt! Soms is dat het geval. Er zijn voorbeelden waarin
een schuldeiser zijn vordering kan verhalen op het vermogen van iemand anders. Denk bijv. aan
retentierecht, dit is een verhaalsrecht wat soms kan worden uitgeoefend op goederen van derden. De
fiscus (heeft een verhaalspositie die een uitzondering maakt op zo’n beetje iedere regel die het
verhaalsrecht biedt) kan zich soms verhalen op goederen van derden. Het befaamde bodemrecht (art.
22 Invorderingswet).
Beperking 2: alleen op vermogen schuldenaar
Je kunt je niet verhalen op de schuldenaar zelf. Vroeger in de tijd van de Romeinen kon dit wel, je
kon je verhalen op het lichaam van de schuldenaar of je kon de schuldenaar tot slaaf maken.
Het nemen van verhaal:
- Executoriale titel vereist (art. 430 Rv).
- Executoriaal beslag (bijv. art. 439 Rv).
- Openbare verkoop (bijv. art. 463 Rv).
- Verdeling opbrengst (bijv. art. 480 Rv).
Het verhaalsrecht is niet specifiek iets goederrechtelijks. Het is meer het omslagpunt van het
verbintenissenrecht naar het goederenrecht. Want het verhaalsrecht geeft toegang tot de goederen van
een persoon.
Paritas creditorum:
- Art. 3:277 lid 1 BW: gelijkheid van schuldeisers.
, - Het doet er niet toe uit welke hoedanigheid je een vordering hebt (uit OD,
onverschuldigde betaling, etc.) daarnaast doet het er niet toe wie er eerder een
vordering had en ook niet wie er bijv. als eerste beslag heeft gelegd op een bepaald
goed. Zolang een goed zich in het vermogen van de schuldenaar bevindt kun je je
daar op verhalen en sta je als schuldeiser op voet van gelijkheid met de andere
schuldeisers.
- Netto-opbrengst wordt verdeeld;
- naar evenredigheid van ieders vordering.
Voorbeeld:
Hier hebben we A die €20.000 krijgt van X en B die krijgt €10.000 van X. X is eigenaar van een auto.
Beide partijen leggen beslag op de auto. De auto wordt verkocht, alle kosten worden eraf gehaald en
de netto-opbrengst is €15.000. Hoe wordt deze opbrengst verdeeld als A en B op voet van gelijkheid
meedelen in de opbrengst?
Antwoord: A krijgt €10.000 en B krijgt €5000.
Uitzonderingen op paritas creditorum:
→ ‘behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang’ (art. 3:277 lid 1 BW).
→ Lid 2: je kunt bij overeenkomst bepalen dat jouw vordering een stapje terug doet. Dat je
minder dan gelijk bent. Dat je pas aan de beurt komt als de andere schuldeisers zijn voldaan, of
als één of een paar bepaalde schuldeisers zijn voldaan.
- Toegepast op het voorbeeld: als A zijn vordering achterstelt dan wordt B zijn vordering eerst
voldaan. B krijgt dan dus €10.000 en daarna wordt A zijn vordering pas voldaan.
De normatieve kracht van de paritas creditorum?
Is de paritas creditorum wel eerlijk? Stel dat A een vordering heeft uit onrechtmatige daad, omdat X
hem heeft aangereden en A zit nu in een rolstoel. B heeft gewoon geld geleend aan X. Is het dan wel
redelijk dat die schuldeisers gelijk worden gesteld. Dat kun je je afvragen. Maar het is zeker zo dat ze
gelijk zijn, want er is geen enkele uitzondering die zegt dat vorderingen uit OD dat die aan de paritas
creditorum zijn onttrokken.
- Uitzondering: er bestaat een voorrecht als er een verzekering in het spel is (art. 3:287 BW).
Los van een verzekeringsdekking is men gewoon aan de paritas creditorum dekking
onderworpen.
Voorbeeld: A is een familielid van X (zwager) en B is een buitenstaander. Buiten de context van
verhaal: Is er iets mis mee als X eerst zijn zwager betaalt en de buitenstaander niet of pas daarna als er
nog geld over is.