Pedagogische systemen in de baby- en kindertijd Hoorcolleges
Hoorcollege inleiding
- James Watson: behaviorisme: baby’s moet je niet verwennen al is het gedrag aangeleerd,
dus ook ongewenst gedrag
- Benjamin Spock: the common sense book of baby and child care
- Ontwikkeling door verschillende factoren:
o Biologische systemen (genen, hersenen, hormonen)
o Sociale of ecologische systemen (gezin, familie, buurt, school, studie, vrienden,
culturele groep)
o Chronosysteem (de ontwikkelingen in de samenleving (economisch, sociaal,
cultureel, politiek)
o Fysische omgeving (huisvesting, veiligheid, kwaliteit, voeding)
o Toeval
- Waar gaat opvoeding over?
o Ontwikkeling, brein, genen biologie
o Communiceren, elkaars taal leren spreken interacties
o Structuur bieden, feedback geven, de weg wijzen, leren denken begeleiden en
ondersteunen
o Respect hebben voor elkaar, normen en waarden, hoe ga je met elkaar om
culturele overdracht
o Opvoeding van nu is anders dan die van vroeger interacties tijdsgeest
- Definitie: “De pedagogische wetenschappen bestuderen de opvoeding, het onderwijs en de
hulpverlening aan kinderen en jeugdigen met het oog op verbetering van de praktijk.”
- Niet normatief: de empirisch-analytische pedagogiek schrijft niet voor hoe de opvoeding
eruit moet zien
- Definitie: op systematische wijze pedagogische handelingen, methoden, programma’s,
therapieën uitproberen en kijken of er sprake is van een pedagogisch effect= een
handelingswetenschap
o Veldexperiment
o Actie-onderzoek
o Ontwerponderzoek
o Survey-onderzoek
o Het laboratorium experiment
o Observatieonderzoek
o Archiefonderzoek
o Fysiologisch onderzoek
- Langeveld hechtte veel waarde aan het normatieve kader van de pedagogiek.
o De mens is een animal educandum, een wezen dat opgevoed moet worden met als
doel ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’.
o Een kind moet zich (leren) ontwikkelen en als een mondige burger een plaats weten
te vinden in de wereld.
o Hier ligt een duidelijke opdracht en zelfs morele verantwoordelijkheid voor de
ouders en andere opvoeders
- Grote methodestrijd tussen Langeveld, de pedagoog en de Groot, de psycholoog
(grondlegger van de Cito-toets)
, o Langeveld: hekel aan empirisch-analytische benadering met zijn statistische
onderzoeken. Kijk en denk na, filosofeer.
o A.D. De Groot: Over individuele gevallen zijn geen wetenschappelijk verantwoorde
uitspraken te doen, kwantificeren, evidence-based science
- Langeveld heeft geen invloed meer op de huidige pedagogiek
- De pedagogiek van vandaag is een empirisch analytische pedagogiek
- Twee extreme benaderingen binnen de pedagogiek:
o Tot eind 20ste eeuw: Normatieve pedagogiek (Langeveld)
o Daarna: Empirisch-analytische pedagogiek (van IJzendoorn) in zijn meest extreme
vorm
- De Winter: “De empirisch-analytische pedagogiek is zichzelf steeds meer gaan richten op
individuele problemen en stoornissen.” “We hebben een enorme neiging tot
problematisering die ervoor zorgt dat steeds minder kinderen en volwassenen ‘normaal’
zijn”.
- Grote maatschappelijke opvoedingsvraagstukken
o Migratie, radicalisering, onderwijsachterstanden, exclusie, sociale ongelijkheid,
kindermishandeling, discriminatie
o Als mensen het idee hebben dat ze geen enkele invloed hebben op hun omgeving, en
dat hun stem niet wordt gehoord, dan leidt dat tot pessimisme, moedeloosheid of
woede
o De Winter: hoop= ‘leren zien van mogelijkheden tot verbetering
o Handelingsperspectieven cultiveren: in de handelingsstand zetten
o Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens: ‘pedagogisch onderbreken’
o Optimisme voorleven
o Participatie bevorderen
- Uitgangspunten:
o Systemisch perspectief of contextbenadering: het bio-ecologisch model.
Kinderen groeien niet op in het isolement van het gezin, maar in meerdere
contexten.
o Dimensionele en positieve benadering
Minder nadruk op classificeren (= vaststellen van stoornissen), maar op
profielen en dimensies
Culturele diversiteit, de ene cultuur is niet ‘beter’ dan de ander
Minder nadruk op de problemen, maar op kansen,
ontwikkelingsmogelijkheden, participatie, inclusie, optimale benutting van
het potentieel van ieder individu (de Winter: hoop en optimisme)
o Multidisciplinair & multinationaal
Hoorcollege 1
- Een-eiige en twee-eiige tweelingen: erfelijkheid overeenkomst (correlatie) een-eiige
tweelingen min overeenkomst twee-eiige tweelingen
- Adoptiekinderen en hun biologisch niet verwante broertjes en zusjes
o Gedeelde omgeving: overeenkomst adoptiekinderen met biologische niet-verwante
broertjes-zusje in het adoptiegezin
o Erfelijkheid: overeenkomst geadopteerde kinderen met biologisch verwante niet-
geadopteerde broertjes-zusjes
,- Spoetnik effect: een satelliet die door de russen in de ruimte werd gelanceerd (betekent een
voorsprong op technisch gebied) en in Amerika een pedagogisch programma: brede
stimulering van de ontwikkeling van de zwarte arme bevolking. Het voorbeeld werd gevolg in
veel landen
- Arthur Jensen
o Head start kon niet slagen, want intelligentie (g-factor) als erfelijke eigenschap is niet
wezenlijk veranderbaar
G-factor: de gemeenschappelijke kern van uiteenlopende tests voor
intelligentie en verwante cognitieve capaciteiten
- Genetica en intelligentie: altijd een geladen debat
o Sir Cyril Burt: beschuldigd van het vervalsen van tweelinggegevens om de erfelijkheid
van intelligentie te bewijzen
o Harvard-psychologen Herrnstein en Murray: waarom sociale ongelijkheid
rechtvaardig is
- Bezwaren tegen het gedragsgenetische model (over de tweelingen en geadopteerde
kinderen)
o Geen ‘inhoudelijke’ theorie over de manier waarop de genen (genotype) omgezet
worden in IQ, persoonlijkheid, politieke voorkeur, gedrag (fenotype)
o Afwijkende bevindingen:
Er is een sterk effect van adoptie op het gemiddelde IQ, de schoolprestaties,
gedrag enz.
Gemiddelde IQ van een populatie stijgt (Flynn-effect)
Minder sterk effect van erfelijkheid in deelpopulaties met een lagere
sociaaleconomische status
Er zijn voorbeelden van succesvolle vroege interventies
o Epigenese: het proces waardoor de genen tot uitdrukking komen in het fenotype
- Hoe vroeger adoptie plaatsvindt hoe groter het effect. Wordt het kind geadopteerd door een
gezin met een hoger economisch status, hoe groter de vooruitgang van het kind
- Het Flynn-effect: gemiddelde IQ van een populatie stijgt over een bepaalde tijd
o Verklaringen:
o Verandering van de ‘genenpool’ is niet waarschijnlijk want de periode is te kort
o Stijgend IQ ook gevonden van de ene op de andere generatie (keuring militaire
dienst vaders en zonen)
o Waarschijnlijker: toegenomen educatie en mediagebruik, toegenomen complexiteit
van de beroepen en veranderingen in het curriculum op school
- Nature-nurture paradox
o IQ is in hoge mate erfelijk (nature) maar tegelijkertijd sterk afhankelijk van de
omgeving (nuture)
o Hoe meer ondersteunend de omgeving, hoe hoger het IQ en hoe sterker de
erfelijkheidscomponent
o Woordenschat: zowel sterk genetisch bepaald als sterk afhankelijk van de
taalomgeving
- Genetisch biologische determinisme: er is al van tevoren besloten in de genen hoe je later
zal worden
- Probabilistische epigenese: grote kans op determinisme, maar als er een factor in de
omgeving veranderd dan kan het zijn dat het gedrag niet uit zoals het via de genen bepaald
was
, Hoorcollege 2 Bronfenbrenner model
- Individuele ontwikkeling en leren
Proces = Persoon × Context × Tijd
o Persoon: de genetische basis van het individu, de activiteiten en ervaringen van het
individu, de groei van het individu over tijd.
o Context: de fysieke, sociale en culturele omgevingen waarin een kind opgroeit, zich
als persoon ontwikkelt en kennis en vaardigheden verwerft.
o Tijd: de duur van een micro-interactie van een persoon met een object (exploreren
van speelgoed, …), de herhaling of continuering van deze interactie, ….., de
veranderingen in samenleving en cultuur op grotere tijdschaal.
- Proximale processen: de interactie van een individu met zijn of haar directe omgeving
(materieel, symbolisch, interpersoonlijk).
o Kwantiteit (kracht, duur, samenhang tussen verschillende contexten).
o Kwaliteit (mate van initiatief en sturing, wederkerigheid, responsiviteit).
o Inhoud (waardevolle persoonskenmerken, kennis, vaardigheden, gedragsstijlen,
sociale en culturele identiteit).
- Persoon
o Disposities, mogelijkheden, vaardigheden:
Temperament (basale ‘reactiviteit’)
Leervermogen (waarneming, verwerkingscapaciteit)
Controle vaardigheden (aandacht, inhibitie, geheugen)
o Hulpbronnen:
Informele en formele educatie (bijv. in het gezin)
Toegang tot hoogwaardige voorzieningen.
o Eisen en ontwikkelingstaken:
Sociaal-aanvaardbaar gedrag.
Vaardigheden als kunnen lezen, samenwerken, creatief zijn, ….
- Context
o Micro-systemen: Kind-object & kind-ouder interactie; interactie processen in de
kinderopvang, de schoolklas, in spel met vrienden.
o Meso-systemen: De verbinding tussen de micro-systemen van het kind - bijvoorbeeld
het verband tussen gezin, school en club.
o Exo-systemen: De indirecte verbinding van de micro- en meso-systemen van een kind
met de micro- en meso-systemen van anderen.
o Macro-systemen: De wijdere samenleving en haar instituties: voorzieningen, opvang
en onderwijssystemen, wetgeving, onze ‘cultuur’.
- Wat er gebeurt in de microsystemen van het kind (kwaliteit, duur, regelmaat, inhoud van
interacties in gezin, vriendengroep in de buurt, klas…) wordt mede bepaald door systemen op
meso- en macroniveau, en door tijdgebonden factoren (chronosysteem).
- Tijd
o Microtijd: continuiteit of discontinuiteit binnen en tussen activiteiten en interactie-
episodes in de micro-systemen van het kind – dynamiek op de schaal van ‘seconden,
minuten, uren, …’.
o Mesotijd: continuiteit en verandering op de schaal van ‘weken, maanden, jaren, …’;
de samenhang tussen micro-systemen.
o Macrotijd: continuiteit en verandering in de samenleving, van generatie tot
generatie, op de schaal van ‘decennia, eeuwen, tijdperken, …’.
- In systemen met vroege selectie voor vervolgniveaus ontstaat grotere sociale ongelijkheid.