Samenvatting ‘Innovatiemanagement’ H1 – H15
Eelko Huizingh; Innovatiemanagement (3 e editie)
,H1: Wat is innoveren?
Uitvinden: het ontdekken van een nieuwe methode,
middel of apparaat. → Ontdekking
Innoveren: het proces van het omzetten van een
uitvinding of creatief idee in iets wat commercieel
gezien bruikbaar en waardevol is. → Toepassing
Creativiteit: het vermogen om originele ideeën te
bedenken.
1.2 Waarom innoveren?
Belangrijk gevolg van innovatie: het ontstaan van compleet nieuwe industrieën.
Redenen voor de toename van het tempo van veranderen: (1) meer middelen worden besteed aan onderzoek en
ontwikkeling (R&D), (2) het aantal mensen en het aantal landen dat betrokken is bij R&D neemt toe, en (3)
vooruitgang in een gebied stimuleert vooruitgang in andere gebieden.
→ Hierdoor is de levensduur van de meeste producten flink gedaald.
Overlevingsvermogen ondernemingen afhankelijk van de snelheid waarin zij zich kunnen aanpassen aan
veranderingen in de markt.
Globalisering biedt zowel kans als noodzaak om te innoveren.
Kans: extra vraag naar Europese producten. Noodzaak: opkomst nieuwe economische grootmachten.
1.3 Waarom niet innoveren?
Redenen waarom organisaties minder/niet innoveren:
1. Innoveren is niet nodig
a. Door succes wordt niet gezien dat innovatie nodig is. Er moet meer oog zijn voor strategische
gezondheid i.p.v. financiële gezondheid.
b. Indicatoren strategische gezondheid: klanttevredenheid, structurele marketveranderingen, nieuwe
wetgeving, motivatie werknemers, producten in innovatiepijplijn, en reacties van leveranciers en
afnemers.
2. Angst voor verandering
a. Creatieve destructie: het creatieve nieuwe vernietigt het oude bestaande. → Verwijst naar het
pijnlijke proces van afstand doen van het oude.
3. Geen risico’s durven nemen
a. Innoveren houdt risico nemen in en dat kan fout gaan, maar het kan ook leiden tot succes of tot een
radicale herziening van wat de organisatie doet.
4. Geen tijd en te druk om te innoveren
a. Het is verleidelijk om te kiezen voor kortetermijnsucces. Het is daarom belangrijk dat de leiding van
een organisatie een afweging maakt tussen korte- en langetermijnsucces en hoeveel middelen er vrij
worden gemaakt om ‘morgen’ succesvol te zijn.
1.4 Verbeteren en vernieuwen
Exploreren: experimenteren, zoeken, variëren, risico nemen, spelen en ontdekken. Voor exploreren is nieuwe kennis
nodig en er moeten grenzen verlegd worden. Dit leidt tot nieuwe producten, diensten en processen.
Exploiteren: het te maken met verfijnen, kiezen, produceren, selecteren, uitvoeren en efficiency. Exploiteren is een
natuurlijk en continu proces van verbetering als de ervaring toeneemt.
Ambidexterity: een combinatie van exploreren
en exploiteren. Beide begrippen vullen elkaar
aan want als je iets nieuw hebt ontwikkelt kun
je het verder perfectioneren, maar ze zijn ook
elkaars concurrent want er moet soms gekozen
worden tussen het ontwikkelen van iets nieuws
of het verbeteren van het bestaande aanbod.
Figuur 1.2 Organisatiemodel
,H2: Innoveren: van geluk naar opzet
2.1 Succes is niet te koop
Bedrijven die (relatief) meer besteden aan innovatie groeien niet sneller en maken niet meer winst. → R&D moet
geen doel op zich worden. Innoveren moet worden gezien als een proces met als doel succes in de markt.
Innovatiesucces is afhankelijk van:
1. Het nieuwe product/dienst: schatting door consumenten van het voordeel t.o.v. bestaande alternatieven.
2. De organisatie: innovaties moeten aansluiten op organisatiedoelstellingen en randvoorwaarden.
3. Het innovatieproces: er moet een (flexibel) proces - stappenplan - zijn en dit proces moet worden beheerd.
4. De markt: hoe groter het marktpotentieel des te succesvoller de innovatie.
a. Niet te veel aandacht voor concurrenten. → ‘me too’-producten: producten die vrijwel een kopie
zijn van succesvolle concurrerende producten.
2.2 Naar een innovatieve organisatie
Innovativiteit en innovatievermogen:
het vermogen van een organisatie om regelmatig betere producten/werkwijzen te bedenken, ontwikkelen en op de
markt te brengen of in te voeren.
5 factoren bepalen de innovativiteit van de organisatie:
1. Strategie en leiderschap: strategie (doelstellingen) moeten 3.
Innovatiebeleid
duidelijk zijn en bij de medewerkers bekend. Leiderschap
4. Structuur en
vanwege het bepalen en communiceren van doelstellingen 2. Cultuur en
prestatie-
klimaat
en strategie. Zij moeten hier achter staan. maatstaven
2. Cultuur en klimaat: cultuur zijn de normen, waarden en
overtuigingen in organisatie en klimaat is de weerslag
van cultuur in beleid, gewoonten en procedures. 5.
1. Strategie en Innovatieve Communicatie
3. Innovatiebeleid: innovatiebeleid waarborgt dat de leiderschap organisatie en
juiste innovaties worden ontwikkeld en dat de samenwerking
innovaties daadwerkelijk worden gerealiseerd.
4. Structuur en prestatiemaatstaven: hebben invloed op kennisuitwisseling in de organisatie. Structuur
faciliteert innoveren en prestatiemaatstaven zorgen voor de prikkels die medewerkers motiveren om
energie te steken in innoveren.
5. Communicatie en samenwerking: innoveren is een kennisintensief proces waarbij veel vragen met interne of
externe informatie moeten worden beantwoord. Samenwerking kan binnen en buiten de organisatie.
2.3 Bepalen waar je staat en gaat
Innovatiekeuzes zijn gebaseerd op een beeld van de toekomst en de toekomstige rol van de organisatie.
Toekomstverkenning (foresight): systematisch in kaart brengen van wat in de toekomst zou kunnen gebeuren of
nodig zou kunnen zijn, en het gebruik van deze inzichten op een voor de organisatie bruikbare wijze.
→ Toekomstverkenning kent 2 elkaar aanvullende benaderingen: inspelen en vormgeven.
Inspelen: start vanuit het heden, inventariseert mogelijke ontwikkelingen en onderzoekt gevolgen hiervan.
Vormgeven: toekomst ontstaat niet zomaar maar is ook gevolg van ons eigen handelen.
Er zijn verschillende analyses voor toekomstverkenning:
• Trendanalyse: ontdekken van patronen in het verleden en die doortrekken naar de toekomst.
• Scenarioanalyse: bepalen van de te verwachten gevolgen van diverse mogelijke toekomstige situaties.
• Literatuuranalyse: zoeken van kennis over een onderwerp of het bepalen van onderwerpen waarover veel
wordt gepubliceerd.
• Patentanalyse: vergelijkbaar met literatuuranalyse alleen dan betreffende de database met patenten
(octrooien) over ‘populaire’ technologieonderzoeken of mogelijke technologische doorbraken.
• Technologische roadmap: identificeren van noodzakelijke technologieën om gewenste producten of
diensten te kunnen aanbieden.
, 2.4 Succes is te beïnvloeden
Een belangrijke factor die de kans op innovatiesucces vergroot is de wijze waarop een organisatie
innovatieprocessen structureert. Innovatieprocessen bestaan uit 4 hoofdfasen:
1. Ideegeneratie: verzamelen van zo veel mogelijk ideeën. (Fuzzy) front-end
2. Selectie: kiezen van ideeën die kansrijk zijn en waarin de organisatie wil investeren. innovatieactiviteiten
3. Ontwikkeling: omzetten van een idee naar nieuw product/dienst/proces. (o.a. ontwerpen en testen)
4. Diffusie: nieuwe product/dienst wordt op de markt gebracht of het nieuwe proces wordt ingevoerd.
(5.) Evaluatiefase: maakt leren van innovatieprocessen mogelijk en versterkt het innovatievermogen.
Management kan op 2 manieren innoveren bevorderen, namelijk:
1. Door te zorgen voor een innovatieve organisatie: prikkel medewerkers, geef ruimte tot experimenteren etc.
2. Door noodzakelijke keuzes in het innovatieproces te maken: door besluiten houden innovatieprocessen
vaart, worden kosten beperkt en wordt de kans op succes vergroot.
2.5 Hoe kom je aan een idee?
Peter Drucker onderscheidde 7 bronnen van innovatieve ideeën:
1. Onverwachte gebeurtenissen: door een verbinding te leggen tussen een gebeurtenis en het eigen bedrijf is
er een kans te zien.
2. Ongerijmdheden: innovatie dat voorkomt uit zaken die niet soepel verlopen, zoekt vaak de oplossing in een
andere richting dan waar steeds werd gezocht.
3. Procesbehoeften: sneller, tegen lagere kosten, met minder materiaalverbruik of met minder fouten
uitvoeren van activiteiten in het hele proces van het maken en verkopen van product/dienst.
4. Veranderingen in de markt: wijzigingen in de voorkeuren van klanten, aanbod van concurrenten of structuur
van de markt.
5. Demografische veranderingen: demografische trends biedt kansen voor bedrijven die hierop inspelen.
6. Veranderingen in perceptie: verandering van hoe er naar iets (bijv. afvalwater) gekeken wordt.
7. Nieuwe kennis: kennis heeft de langste aanlooptijd en het kan even duren voordat het succesvol wordt
toegepast in producten en processen.
2.6 Hoe selecteer je een idee?
Beslissing op ideeniveau:
Is het zinvol om te investeren in een idee? Hiervoor is inzicht nodig in technische haalbaarheid, marktpotentieel,
relatieve voordeel ten opzichte van concurrenten, produceerbaarheid, relevante wetgeving en ontwikkelingskosten.
Beslissing op portfolioniveau:
(innovatie)portfolio: de verzameling van lopende innovatieprojecten. Het is belangrijk om te zorgen voor een goede
mix aan innovatieprojecten (balans tussen financieel aspect en risicobeheersing).
2.7 Hoe realiseer je een idee?
Stagegateproces (Robert Cooper): een aantal fasen
(stages) wordt onderscheiden en na elke fase wordt
besloten of verdere ontwikkeling zinvol is.
Stagegateproces & innovatieprocessen worden uitgevoerd door cross-functioneel team: leden van relevante
afdelingen.
2.8 Hoe breng je een nieuw product succesvol op de markt?
Belangrijkste elementen uit de introductiestrategie: keuze van de doelgroep en invulling marketinginstrumenten.
Full market launch: zo snel mogelijk een groot deel van de doelgroep markt in handen krijgen.
Roll-out strategy: markt stapsgewijs benaderen, eerst klanten met grootste kans op succes en daarna de rest.
→ Het marketingplan omvat de elementen: product, prijs, distributie (plaats) en promotie.