Hoofdstuk 2: De Nederlandse economie en de
projectorganisatie
Economische handelen: Het streven naar maximale welvaart met behulp van schaarse
middelen.
Welvaart: Het beschikken over schaarse goederen en diensten voor de bevrediging van
behoeften
Macro-economie: Onderdeel van de economische wetenschap waarin de bestudering van
de verbanden tussen geaggregeerde grootheden vooropstaat. Voorbeelden van zulke
variabelen zijn: bruto binnenlands product (BBP), werkgelegenheid, consumptie,
investeringen en inflatie.
Bedrijfsomgeving: de externe omgeving van een onderneming die invloed heeft op de
resultaten van de onderneming. Onderscheiden worden: directe omgeving, indirecte
omgeving, macro-omgeving.
BBP (Bruto Binnenlands product): de omvang van het BBP kan op drie manieren worden
berekend:
1. optelling van de in een lang gerealiseerde toegevoegde waarden.
2. Optelling van alle primaire inkomens in een land.
3. De bestedingen van alle gezinnen, de bedrijven en de overheid bij de binnenlandse
ondernemingen.
Macro-omgeving: hier vallen externe factoren uit de ‘maatschappelijke’ omgeving onder
(DESTEP), zoals demografisch, economisch, politiek, ecologisch/ethisch, sociaal-cultureel,
technologisch, die niet beheersbaar zijn maar wel de markt beïnvloeden.
Directe bedrijfsomgeving: de directe omgeving van een bedrijf bestaat uit de verschillende
schakels in de bedrijfskolom, zoals leveranciers, distributeurs en afnemers. Het bedrijf kan
hier vrij veel invloed op uitoefenen.
Indirecte bedrijfsomgeving: de indirecte omgeving heeft betrekking op de overheid,
culturele en sociale omgeving, vakbonden en technologische ontwikkelingen. Hierop heeft
de onderneming weinig invloed.
Koopkracht: de verandering van het inkomen gecorrigeerd voor de inflatie is de verandering
van de koopkracht.
Bestedingen: het afnemen van goederen en diensten door gezinnen, bedrijven, de overheid
en het buitenland.
Werkgelegenheid: werkgelegenheid of tewerkstelling is de aanwezigheid van voldoende
werk voor de beroepsbevolking van een streek of land.
1
, Wisselkoersverhoudingen: de waarde van een valuta uitgedrukt in een andere valuta.
Rente: Onder rente wordt verstaan de kostprijs van krediet, en het geld dat u op uw
spaargeld verdient. Leent u geld bij een bank, dan betaalt u daarvoor een rentevergoeding.
Investeringen: een investering is een opoffering in geld, tijd of mankracht (personeel) ten
behoeve van een doel dat pas op lange termijn wordt behaald.
Inflatie: Sommige prijzen stijgen, weer andere dalen. Er is pas sprake van inflatie bij een
brede stijging van de prijzen van goederen en diensten. Dus niet alleen als een afzonderlijk
product duurder wordt. Inflatie betekent dat u minder koopt met uw euro.
Renteverandering: een renteverandering van 4% naar 5% betekent een verandering van 1
procentpunt of 100 basispunten. Een renteverandering van 5,7% naar 5,9% betekent een
verandering van 0,2 procentpunten of 20 basispunten. Een renteverandering van 6,55% naar
5,59% betekent een verandering van 0,04 procentpunt of 4 basispunten.
Loon: is alle betalingen in geld of natura aan werknemers met uitzondering van het loon bij
ziekte, de ontslagvergoedingen en de tegemoetkomingen in de ziektekosten.
Arbeidsmarkt: De arbeidsmarkt is een benaming voor de interactie tussen de vraag naar en
het aanbod van arbeidskrachten. Het is geen centrale locatie waar deze elkaar fysiek
ontmoeten maar meer een abstracte markt.
Werkgelegenheid: is de aanwezigheid van voldoende werk voor de beroepsbevolking van
een streek of land.
Arbeidsverdeling: onder arbeidsverdeling verstaan we het verdelen van de arbeidstaken in
deelhandelingen met als doel de arbeidsproductiviteit te verhogen.
Arbeidsproductiviteit: is de toegevoegde waarde per gewerkt uur. De toename van de
arbeidsactiviteit is in een ontwikkelde economie op lange termijn de belangrijkste bron van
economische groei.
Hoe bereken je de productiviteit per werknemer?
Een voorbeeld: wanneer een bedrijf met een omzet van 100 miljoen euro 60 miljoen euro
aan goederen en diensten inkoopt en 500 merknemers in dienst heeft, dan bedraagt de
arbeidsproductiviteit 80.000 euro per werknemer (100 miljoen – 60 miljoen) / 500 = 80.000
Commerciële sector: omvat alle bedrijfstakken behalve de overheid, het onderwijs en de
handel van ontroerend goed inclusief eigen woningbezit.
Koopkracht/reële loon: koopkracht is de macht om te beschikken over goederen en
diensten, vertegenwoordigd door het geld.
Veranderingen in het reële loon zijn afhankelijk van 2 factoren:
2