HC 1: Introductie
Socialisatie=
- proces over tijd
- het vergkrijgen en aanleren in context
- overal anders-> afhankelijk van samenleving
(1) unidirectioneel= één richting
(2) bidirectioneel= 2 richtingen
(3) transactioneel = biderectionele interecties over tijd.
Benaderingen voor socialisatie:
(1) psychodynamische benadering (Freud, 1856-1939)
“vroege jeugd is vrije uitdrukking van instincten. Impulsief gedrag wordt opgewerkt door intrinsieke
energie.”
-> externe controle zorgt voor interne controle, het ‘super-ego’ ontwikkelt (bewustzijn, geweten)
-> taak van ouders is om te helpen impulsen te beheersen, om te buigen of uit te stellen.
Zelfregulatie:
-> ego-controle= inhibitie/expressive van impulsen
-> ego-resiliency= dynamisch, aanpassing ego-controle aan eigen van de omgeving/situatie ->
flexibiliteit.
-> effortful Control= aandacht kunnen verdelen/focussen, inhibitie, waarnemend sensitief (je voelt
aan wat de verwachting is van de omgeving), lage intensiteit plezier.
(2) Behavioristisch perspectief (begin 20e eeuw)
-> Klassiek conditionering (Waston)= nadruk op uiterlijk gedrag, versterken van associaties
(stimulus->respons), kind is een ongeschreven blad (tabula rasa)
-> Operante conditionering (Skinner)= aanleren van gewenst gedrag (bekrachtiging->
positief/negatief & straf. Operant vraagt een actie, er is dus zelf invloed (verschil klassiek!)
,(3) Sociaal-cognitieve leertheorie (bandura)
-> leren door observatie en imitatie.
-> performance vs. learning (-> motivatie, self-efficacy)
-> onderscheid mens en dier, mens is cognitief! -> dus, lange-termijn beloning -> motivatie.
(4) Evolutie
“socialisatie is resultaat van evolutie”
Diathesis-Stress Model=
-> Een individu draagt enerzijds een kwetsbaarheid mee, anderzijds spelen omgevingsfactoren
(stressbronnen) een rol.
Differenatial Susceptibility Model=
-> Kinderen zijn niet alleen sensitief voor negatieve ervaringen, maar ook voor positieve ervaringen
(for better and for worse)
-> Evolutie selecteert kinderen die meer ‘plastic’ zijn (Belsky)
-> Kinderen variëren dus in hun gevoeligheid voor opvoeding transactioneel perspectief
HC 2: Gehechtheid
Eerste 6 jaar is niet per se kritiek! Wel sensitieve periode.
1. gehechtheid meten
- Strange Situation Procedure (Ainsworth)-> tot 1 jaar
Nadeel: grote individuele en culturele verschillen (bv. door gewenning)
- Attachment Q-sort (ook voor volwassenen)
= Balans nabijheid en ontdekken. -> (1) in een natuurlijke situatie observeren en (2) kaartjes
met gedragsbeschrijvingen.
, Nadeel: Attachment systeem geactiveerd door stress.
- Adult Attachment Interview
= interview over herinneringen-> focus op inhoud en samenhang (coherent)
Nadeel: tijdsintensief.
1. veilig-autonoom: coherent
2. vermijdend: niet coherent, idealiseren/degraderen, onafhankelijk, bagatelliseren
3. gepreoccupeerd: niet coherent, fouten ouders, schuld ouders, conflicten, positief en
negatief.
4. unresolved/gedesorganiseerd: vreemde/ongepaste uitspraken, onlogisch, dissociatie,
weigering praten, overdeven.
! van invloed op relatie met eigen kind !
2. Voorspellers van gehechtheid
- Biologisch
-> hormoon moeder: maakt responsief en sensitief
-> hormoon vader: afname testosteron-> maakt ook responsiever en sensitiever.
-> vroeggeboorte bemoeilijkt gehechtheidsrelatie-> oplossing= kangaroo care
- Contextueel
-> Vaderbetrokkenheid: invloed op de kwaliteit van de ouderrelatie en opvoeding
-> Sociale Support Systeem: kwaliteit opvoeding
-> SES: lagere ses + social support system = veilige gehechtheid.
- Oudergedrag= belangrijk voor interne werkmodellen (IWM)= mentale representatie van
jezelf en de ander in gehechtheidsrelaties.
-> sensitiviteit: (1) signalen opvangen, (2) goed interpreteren en (3) goed reageren
-> non-intrusiviteit: kind-volgend
-> acceptatie
-> fysieke en psychologische aanwezigheid
Voorbeeld werkmodel:
Sensitieve ouder (IWM) ‘als ik verdrietig ben word ik getroost’ veilige gehechtheidsrelatie
Insensitieve ouder (IWM) ‘ik word niet getroost, mijn behoeftes doen er niet toe’ onveilig