Samenvatting Gedrag in organisaties
Hoorcollege 1
Gedrag in organisaties bestudeert de invloed die individuen, groepen en structuur hebben op
menselijk gedrag in organisaties. Het belangrijkste doel is om die kennis toe te passen om de
effectiviteit van organisaties te verbeteren en maatschappelijke verantwoordelijkheid te
vergroten.
- Het individuele niveau: werktevredenheid.
Door een hoge werktevredenheid zijn werknemers productiever en eerder geneigd om
bij de organisatie te blijven en minder snel zich ziek te melden.
Hoe verhoog je deze werktevredenheid? Salaris, de relatie tussen deze twee is niet per
definitie positief. Het is belangrijk om een goed baseline salaris te betalen en dat
werknemers voldoende salaris voor hun taak krijgen. Als daarop een bonus komt,
voegt dat niet extra werktevredenheid toe.
- Het groepsniveau: groepsdenken.
Mensen zijn snel geneigd om het met elkaar eens te zijn en niet hun eigen mening te
delen en hierdoor kunnen er te snel beslissingen genomen worden.
(Netflix- The final flight 2020)
- Het organisatieniveau: macht.
De relatie tussen macht en (on)ethisch gedrag. Wanneer iemand macht heeft zal die
persoon eerder geneigd zijn te focussen op zijn eigen perspectief dan in
groepsverband. Macht leidt niet altijd tot onethisch gedrag. Het hangt ervan af wie de
macht toe bedeeld krijgt. Wanneer die persoon het als iets belangrijks ziet zal dat
samengaan met ethisch gedrag.
Als je informatie voor je krijgt ga je af op je intuïtie. Maar in de bedrijfskundige wereld moet
je afgaan op wetenschap en consistent redeneren.
Conceptueel model: geeft een complexe structuur weer in een
overzichtelijke vorm. De vakjes staan voor variabelen. De pijlen
geven aan hoe de variabelen met elkaar samenhangen.
De input is de onafhankelijke variabele en de output is de
afhankelijke variabele.
Moderatiemodel: de relatie tussen een onafhankelijke en
afhankelijke variabel wordt beïnvloed door een andere variabele (moderator- geeft aan
wanneer is deze situatie aan de hand, als X dan Y)
Mediatiemodel: de relatie tussen een onafhankelijke en afhankelijke variabele wordt
verklaard door een andere variabele (mediator- geeft aan waarom deze situatie aan de hand is,
waarom variabele X invloed op variabele Y?)
4 belangrijkste onderzoeksmethoden:
- Case study, diepgaande analyse van een of enkele entiteiten (bestaand iets),
doel: ontwikkelen van theorie
Te gebruiken wanneer er nog weinig over bekend is en er nieuwe theorieën over worden
ontwikkeld.
- Vragenlijst (veldonderzoek), gebruik van gestandaardiseerde schriftelijke open/
gesloten vragen (toetsen van theorie)
,Veel meer observaties verzamelen. Beoordeling toevoegen (1= helemaal mee oneens, 7=
helemaal mee eens), met gestandaardiseerde vragen en met de uitkomsten analyses uitvoeren.
Nadeel:
1. Correlatie vs. causatie, welke variabele heeft nou daadwerkelijk effect op de andere
variabele?
2. Derde variabele die niet gemeten is die allebei de effecten verklaard en hebben dus
weinig met elkaar te maken.
- Experiment, een onafhankelijke variabele systematisch variëren en kijken naar het
effect op een afhankelijke variabele (toetsen van theorie)
Voorbeeld Asch 1951, confederates zijn mensen die deelnemen aan een onderzoek en zijn
vooraf al ingelicht hoe zij moeten reageren/ antwoorden (vaak het verkeerde antwoord)
Hierdoor worden de overige deelnemers beïnvloedt, door die (proef)mensen die het foute
antwoord geven. Hierdoor luisteren de deelnemers vaak niet meer naar hun eigen mening en
komt hun antwoord overeen met het antwoord van de (proef)personen. En hierdoor
conformeren (toezeggen aan de anderen) deze deelnemers vaak.
- Meta-analyse, kwantitatief overzicht van eerder onderzoek (hoe consistent zijn de
resultaten?), generaliseerbaarheid
Allerlei onderzoeken worden samengenomen en met elkaar vergeleken. Alle correlaties en
samenhang moet worden weergegeven en met elkaar worden vergeleken. Waaruit een
conclusie kan worden getrokken.
Boek samenvatting H1
4 managers activiteiten:
- Traditional management- beslissingen maken, planning en controle
- Communication- uitwisseling van informatie
- Human resources (HR) management- motiveren, disciplineren, trainen
- Networking- socialiseren, interactie met buitenstaanders
Het blijkt dat managers die in alle 4 de activiteiten opereren effectiever zijn dan anderen.
Daarbij staat communicatie voorop.
Systematic study: kijkende naar relaties, het erbij betrekken van oorzaak en gevolg en daaruit
conclusies trekken gebaseerd op wetenschappelijk bewijs.
Evidence-based management (EBM): de beslissingen worden gemaakt naar aanleiding van
de best beschikbare wetenschappelijke bewijzen.
Intuïtie: een instinctief gevoel niet gebaseerd op wetenschappelijk bewijs.
Een combinatie van bovenstaande begrippen leidt tot een goed management.
Big data wordt nu veel gebruikt binnen organisaties, het is nog nieuw en wordt op vele
afdelingen ingezet. Ook zijn er limitaties aan verbonden. Bijvoorbeeld het privacy beleid.
Pscychology: de wetenschap wat schijnt te meten, uitleggen en soms het gedrag van mensen
en andere dieren veranderd.
Social psychologie: een onderdeel waarbij de concepten van psychologie en sociologie
gebeld worden, waarbij de focus ligt op de invloed die mensen op elkaar kunnen hebben.
Sociology: de studie waarbij de relatie tussen mensen en hun sociale omgeving en cultuur
wordt onderzocht.
Anthropology: de studie waarbij geleerd wordt over de mens en zijn activiteiten.
,Contigency variables: zijn factoren of variabelen die de samenhang tussen twee of meer
variabelen bepalen.
Deze kunnen voor iedereen heel verschillend zijn. Zo is voor persoon 1 geld een motivatie om
beter zijn best te doen, maar hoeft dat voor persoon 2 helemaal niet te gelden.
Door vele ontwikkelingen de afgelopen jaren is OB zeer belangrijk voor de managers.
Hierdoor worden vele OB concepten toegepast en moeten er oplossingen gezocht worden
voor:
- Globalisatie
• Werken met mensen van verschillende culturen
• Aanpassen aan verschillende culturen en normen
- Workforce diversity: het concept dat organisaties meer heterogeen worden, wat betreft
geslacht, leeftijd, afkomst, seksuele oriëntatie en andere criteria
- Social media
- Personeelstevredenheid
- Positive organization scholarship (POS): een gebied van OB wat onderzoekt hoe een
organisatie de krachten van de mens verder kan ontwikkelen en potentie kan zien.
- Ethical dilemmas en ethical choices
Een basis OB-model bestaat uit inputs—> processen —> outputs
Inputs: variabelen zoals persoonlijkheid, griepstructuur en organisatiecultuur wat leidt tot
processen.
Processen: acties van individuen, groepen en organisaties die eindigen als een resultaat voor
de input en leiden tot een bepaalde uitkomst.
Output: factoren die beïnvloedt kunnen worden door andere variabelen:
- Attitudes: een bepaalde houding tegenover een object, mensen of event
- Stress: een niet fijn gevoel dat opkomt door druk uit de omgeving
- Task performance: de combinatie van effectiviteit en efficiëntie gedurende het doen
van een taak.
- Organizational citizenship behavior (OCB): het gedrag wat bijdrage aan de
psychologische en sociale omgeving van een werkplaats
- Withdrawal behavior: de acties die een werknemer onderneemt om zich de scheiden
van de rest van de organisatie.
- Group cohesion: welke werknemers elkaar ondersteunen gedurende het werk
- Group functioning: the kwaliteit en kwantiteit van een groep zijn outcome.
- Productivity: the combinatie van een organisatie zijn efficiëntie en effectiviteit.
- Effectiveness: de graad waarbij de organisatie rekening houdt met de behoeftes van de
klant.
- Efficiency: de graad waarbij de organisatie het doel behaald op zo’n laag mogelijk
kosten.
- Organizational survival: de graad waarin een organisatie in staat is om als organisatie
te groeien en te bestaan.
, Hoorcollege 2
Attitudes zijn evaluatieve uitdrukkingen en kunnen positief of negatief zijn ten opzichte van
objecten, mensen of gebeurtenissen. Weerspiegelen hoe iemand ergens over denkt.
3 componenten:
- Cognitive = evaluation (iemand krijgt promotie die jij eigenlijk had moeten krijgen en
dat vind jij oneerlijk)
- Affective = feeling (daarom ben je boos op je leidinggevende)
- Behavioral = action (daarom neem je ontslag)
Attitude —> Gedrag
Jij vind het wel zijn van dieren belangrijk —> eet alleen plantaardig vlees
Wanneer gedrag een attitude veroorzaakt:
Cognitieve dissonantie ervaar je wanneer er inconsistentie is tussen twee of meer attitudes of
tussen gedrag en attitudes.
Individuen zullen proberen dissonantie te minimaliseren - Leon Festinger
Voorbeeld:
Roken
De roker weet het is ongezond
Inconsistentie = dissonantie —> dus vanuit nature aanpassen!
Je veranderd je attitude naar roken is niet zo slecht
Werkattitudes
- Werktevredenheid is een positief gevoel over een baan als gevolg van een evaluatie
van de eigenschappen van een baan.
Waarom het zo belangrijk is
Positief:
- Werkprestatie
- Organisatie burgerschapsgedrag: je draagt je steentje bij aan andere onderdelen binnen
de organisatie
- Klanttevredenheid
- Levensgeluk
Negatief:
- Vertrek
- Verzuim: wanneer ze zich niet goed voelen, sneller ziek melden
- Contraproductief werkgedrag: slecht werkgedrag, waarbij ze hun collega’s
bijvoorbeeld afleiden.
Wat veroorzaakt werktevredenheid?
Individuele kenmerken:
- Core self-evaluation: geloof in eigen waarde en competentie. Niet een goede
maatstaf, want eenmaal binnen de organisatie moeilijk te meten.
- Loon, de relatie tussen loon en werktevredenheid is niet altijd positief. Als ze al een
baseline loon verdienen en daarop komt nog meer zullen loon krijgen leidt dat niet per
definitie naar een hogere werktevredenheid.
- Het werk zelf: variëteit, controle, feedback: leidinggevende of zelf zien waar jou werk
invloed op heeft, betekenis: het feit dat je ergens aan bijdraagt.