Samenvatting staatsrecht en jurisprudentie van vak Staatsrecht en
Gemeenterecht
C.1 inleiding
H1 t/m par. 4, H2 t/m par. 7
Staat: een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag uitoefent over
een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied. De mogelijkheid van toepassing van
dwang ter handhaving van de gemeenschapsnormen is kenmerkend voor de staat.
Gelijkheidsbeginsel: elke burger is gelijkwaardig en heeft recht op gelijke invloed op het
staatsbestuur.
Ongeschreven rechtsregel: er bestaat behalve een staatskundige praktijk ook een
rechtsovertuiging bij de betrokkenen dat zij volgens die praktijk behoren te handelen.
Staatsrecht: omvat de rechtsregels, geschreven of ongeschreven, die de samenstelling en de
functionering van de organen van de staat, hun bevoegdheden en onderlinge verhouding regelen,
en het omvat bepaalde fundamentele normen over de verhouding van de burgers tot de overheid.
Organieke wetten: wetten tot uitvoering van een grondwettelijke opdracht o een materie bij de wet
te regelen.
Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. De verhouding wordt
geregeld in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Normenhiërarchie:
1. Rechtstreeks werkende verdragen en EU-recht
2. Statuut
3. Grondwet
4. Rijkswet
5. Wifz
6. AMvB (koninklijk besluit)
7. Ministeriële regeling
8. Provinciale verordening
9. Gemeentelijke verordening
Functies van het staatsrecht:
Constitueren, bv. art. 97, lid 1 Gw: er wordt iets in het leven geroepen; de wijze waarop
ambten op hun plek komen, in het leven worden geroepen, worden ingesteld, bv. de
Tweede Kamer die wordt gekozen door de kiesgerechtigde burgers.
Attribueren, bv. art. 81 Gw: het toekennen van een bepaalde bevoegdheid aan een bepaald
orgaan; aan in het leven geroepen ambten worden doorgaans door de regelgever
bevoegdheden toegekend, bv. de Tweede Kamer die beschikt over het recht van
amendement.
Reguleren, bv. art. 1 Gw: die bevoegdheid wordt beperkt: de regelgever stelt grenzen aan
de uitoefening van de bevoegdheden, bv. de rechter die niet aan een wet in formele zin of
aan de Grondwet mag toetsen.
De trias-leer (scheiding van de machten). Geen strikte scheiding, in Nederland is er sprake van
checks and balances: een verdeelsleutel tussen de verschillende organen, waarbij elk orgaan een
zekere macht en een zekere verantwoordingsplicht krijgt.
Uitvoerende macht (regering)
Wetgevende macht (parlement en regering tezamen)
Rechtsprekende macht (8:72, lid 3, sub b Awb, rechter zit in de stoel van een
bestuursorgaan (uitvoerende macht)).
Bestuur: uitvoering van wetten en de zelfstandige taak van de regering.
Territoriale splitsing: men verleent een deel van de bevoegdheid van een centrale overheid aan
regionale overheden.
Het stelsel van de gedecentraliseerde eenheidstaat
,De democratische rechtsstaat:
1. Democratie: de premisse dat elke burger gelijkwaardig is en recht heeft op gelijke invloed
op het staatsbestuur.
1.1 Verkiezingen (actief en passief kiesrecht)
1.2 Open machtswisseling
1.3 Parlement centraal (de volksvertegenwoordiging dient een beslissende stem te hebben
bij het vaststellen van wetgeving)
2. Rechtsstaat: ziet op de bescherming van de burger tegen het staatsbestuur.
2.1 Staatsvrije sfeer (minderheden worden zo beschermd tegen een tirannieke
meerderheid)
2.2 Legaliteit (bevordert rechtszekerheid en voorkomt dat burgers in gelijke gevallen
ongelijk worden behandeld)
2.3 Checks and balances (verantwoordelijkheid)
2.4 Onafhankelijke en onpartijdige rechter
Twee grondregels voor een democratische staatsrechtelijke staatsorganisatie:
1. Geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of Grondwet
2. Niemand kan die bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of onder
dat op die uitoefening controle bestaat; het handelend orgaan moet rekenschap kunnen
afleggen waarom het zijn bevoegdheid al of niet heeft uitgeoefenden waarom juist op de
wijze als het heeft gedaan en niet anders.
De vormen van verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen zijn vele en
velerlei:
a. Politieke verantwoordingsplicht van bestuurlijke organen tegenover vertegenwoordigende
organen.
b. Ambtelijke die bepaalde bevoegdheden hebben, zijn verantwoording schuldig aan hun chefs.
Die chefs zijn op hun beurt weer verantwoordelijk, ieder op eigen wijze, voor de instructies
die zij al of niet aan de ondergeschikte ambtenaren hebben gegeven. (Bewindspersonen,
ministers en staatssecretarissen, zijn geen ambtenaren).
c. Bestuurlijk toezicht:
c.1 preventief toezicht: een bestuursorgaan moet voor een bepaalde handeling goedkeuring vragen
aan een ander orgaan.
c.2 repressief toezicht: een ‘hoger’ bestuursorgaan kan een beslissing van een ‘lager’ orgaan
achteraf corrigeren.
d. Gezagdragers kunnen strafrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun daden, wanneer een
strafbepaling de gedragingen strafbaar stelt.
e. De meeste besluiten van bestuursorganen zijn vatbaar voor beroep.
f. Wanneer er geen beroepsmogelijkheid aanwezig is, kan bij de burgerlijke rechter een actie
uit onrechtmatige daad tegen de overheid worden ingesteld.
g. De rechter mag niet beoordelen of een formele wet in strijd is met de Grondwet, art. 120
Gw. Dit betekent dat de wetgever zelf heeft te beoordelen of een wettekst in
overeenstemming is met de Gw of niet.
Legaliteitsbeginsel: Het staatsrechtelijke legaliteitsbeginsel is, in tegenstelling tot het
strafrechtelijke legaliteitsbeginsel, niet gecodificeerd. De enige juiste omschrijving is de
volgende: ieder overheidsoptreden dient te berusten op een daaraan voorafgegane algemene
regel. Dat die regel gemaakt mag worden, moet staan in de Grondwet of in een wet in formele zin.
Wettelijke grondslag > wettelijk voorschrift > bepaalde bevoegdheid > bevoegdheidsbegrenzing >
waarborg vrijheid burger
De Grondwet
Is een onderdeel van de constitutie
Nederlandse Grondwet is een ‘rigid constitution’: een grondwet die moeilijker te wijzigen is dan een
gewone wet.
De Grondwet is bestemd om beginselen te geven, die de grondslag voor wetgeving en bestuur
moeten zijn. Dat betekent dat in vele gevallen deze grondslagen in lagere regelingen zullen moeten
worden uitgewerkt.
, (Grond)wettelijke delegatieterminologie
Als de Grondwet een bevoegdheid tot regelgeving aan de wetgever in formele zin toekent, is het de
vraag of de wetgever in formele zin deze bevoegdheid zelf moet uitoefenen of dat hij zege
bevoegdheid mag ‘doorschuiven’ naar een andere regelgever. De Grondwet bepaalt dit zelf en de
formulering van het betreffende wetsartikel bepaalt of delegatie is toegestaan. Daarnaast is het
mogelijk dat de bevoegdheid tot regelgeving, die is gedelegeerd aan een overheidsorgaan, weer
wordt overgedragen aan een ander, veelal lager, overheidsorgaan. Dit heet subdelegatie.
Wettelijke terminologieën
Bepaling Wat gebeurt er/wat is Bepaling Wat gebeurt er/wat is
toegestaan? toegestaan?
Grondwet Attributie + delegatie Overige wetgeving Delegatie + subdelegatie
‘Bij wet…’ Attributie door ‘Bij AMvB…’ Delegatie door wetgever
Grondwetgever aan wetgever ‘Bij ministeriële regeling…’ in formele zin aan bv. de
in formele zin ‘Bij gemeentelijke regering (AMvB)
verordening…’
Delegatie is niet toegestaan Subdelegatie is niet
toegestaan
‘Bij of krachtens Attributie door ‘Bij of krachtens AMvB…’ Delegatie door wetgever
de wet…’ Grondwetgever aan wetgever Etc. in formele zin aan de
in formele zin regering (AMvB)
(Sub)delegatie is wel Subdelegatie is
toegestaan toegestaan
‘De wet Attributie door Het werkwoord ‘regelen’ of Dit gebruik is beperkt tot
regelt…’ Grondwetgever aan wetgever het zelfstandig naamwoord de Grondwet. Het gebruik
De wet kan… in formele zin ‘regel(s)’ van deze terminologie
regels stellen’ buiten de Grondwet heeft
(Sub)delegatie is bij zowel het geen specifieke
werkwoord ‘regelen’ als het betekenis
zelfstandig naamwoord
‘regel(s) wel toegestaan
Staat de Grondwet delegatie toe, dan is het aan de formele wetgever om uit te maken of, in
hoeverre en aan wie deze delegatie zal plaatsvinden.