Organisatiekunde
C.1 inleiding
H1
De organisatiewijze jurist:
Adviseur
Slechte adviseur zonder kennis van de organisatie waarin/waarvoor je werkt
Proactieve houding
Diensten:
a. Producten: tastbaar product.
b. Diensten: juristen maken geen tastbare producten, maar zijn in staat om wet- en regelgeving te interpreteren, toe
te passen of op te stellen.
a) Laag kennisintensief: bv. kappers, loodgieters, masseurs
- In opleiding veel nadruk op vaardigheden
- Training voor een belangrijk deel op de werkvloer
- Ambacht/kunde.
b) Hoog kennisintensief: bv. artsen, accountants, juristen, docenten, vertalers
- In opleiding veel nadruk op verwerving theoretische kennis en inzichten
- Training op werkvloer eveneens belangrijk, maar gedurende carrière vaak veel bij- en nascholing nodig
- (Vrij)beroep, wetenschappelijk
- Kwaliteit van het beroep soms geborgd door tuchtrecht.
a. Juridische diensten: diensten die hoogwaardige juridische expertise vereisen en die alleen geleverd kunnen
worden door juristen: personen met een juridische opleiding op hbo-niveau of hoger.
b. Diensten met juridische aspecten: bv. gemiddelde handhaver, APK-keurmeester of hypotheekadviseur, deze
dienstverleners hebben wel specifieke kennis of vaardigheden die voor het leveren van deze diensten belangrijk
zijn, maar ze beschikken niet over de hoogwaardige specialistische, juridische expertise waarover juristen
beschikken.
c. Overige diensten.
Organisatie: mensen en middelen die samenwerken om een bepaald doel te bereiken
Mensen
Middelen
Samenwerken
Doel
Bedrijf:
1. Product/dienst voortbrengt
2. Die voorziet in de maatschappelijke behoefte
3. Niet commercieel
Onderneming:
1. Zie voorwaarden van een bedrijf
2. Bedrijven die het op commerciële basis doen, en dus een winstoogmerk hebben.
Organisatie: sectoren en soorten:
a. Publieke organisatie: organisatie die is ingesteld krachtens publiekrecht (worden door de overheid gefinancierd).
b. Private organisatie: organisatie die is ingesteld krachtens privaatrecht (worden niet door de overheid
gefinancierd), Staat, provincie, gemeente, waterschappen, zelfstandige bestuursorganen met eigen
rechtspersoonlijkheid of openbare lichamen.
c. Niet-rechtspersoon: eenmanszaak, maatschap of cv.
Publieke organisatie:
a. Centrale overheid: landelijk niveau
b. Decentrale overheid: afgebakend territorium
, c. Semioverheid: private rechtsvorm, maar die wel een publiek doel heeft (juridisch loket, school die met publiekgeld
wordt betaald of Rijksmuseum)
a. Profit: heeft als doel winst maken.
b. Non-profit: heeft als doel geen winst maken. Strikt genomen hebben overheidsorganisaties ook geen
winstoogmerk, maar de term non-profit wordt in de praktijk meestal alleen gebruikt voor organisaties die en geen
winstoogmerk hebben en niet tot de centrale of decentrale overheid behoren.
Legal management en wetenschappelijke modellen:
Wat is het verschil tussen organisatiekunde en legal management? Legal management: organisatiekunde die
specifiek is toegespitst op juristen en juridische organisaties.
Wat is het nut van wetenschappelijke modellen? Het inzicht in het functioneren in een organisatie te vergroten.
Wat is het gevaar van wetenschappelijke modellen? Zijn een versimpeling van de werkelijkheid, het zijn abstracte
weergaven van verbanden. Gebruiken als hulpmiddel.
7s-model:
Strategy: doelstellingen van een organisatie en de wegen
waarlangs de organisatie deze tracht te bereken.
Structure: organisatiestructuur.
Shared values: geheel van gedeelde opvattingen,
gemeenschappelijke waarden en normen.
Systems: procedures en informatiesystemen.
Skills: kerncompetenties en (sleutel)vaardigheden.
Style: managementstijl(en) die binnen de organisatie worden
gehanteerd.
Staff: personeelsmanagement.
C.2 strategie en innovatie
, H2
Strategie, missie, visie en waarden
Strategie: de keuze voor de belangrijkste lange
termijndoelen die een organisatie nastreeft, en de
wijze waarop zij deze doelen door inzet van een
combinatie van mensen, middelen en
handelswijzen, tracht te bereiken.
- Alignement: het in overeenstemming brengen
van alle activiteiten van de organisatie met de
strategie.
- Draagvlak: het risico bestaat dat een strategie
mislukt door de weerstand bij de medewerkers
die haar moeten uitvoeren, omdat het
management onhaalbare doelen stelt in
verhouding tot de beschikbare middelen,
gestelde termijn, ideeën of wensen. Draagvlak voor een strategie onder medewerkers is dan ook belangrijk.
Missie: probeert de bestaansreden van de organisatie te beschrijven. Een missie kan antwoordt geven op de
vraag: waartoe is deze organisatie opgericht? Voor wie bestaat deze organisatie eigenlijk? Wie zijn we? Voor
organisaties heeft een missie als belangrijk doel om te inspireren en te enthousiasmeren.
Visie: een inspirerend toekomstperspectief en een kernachtige beschrijving van de belangrijkste fases, waarden,
houding, instelling of opstelling die nodig zijn om het toekomstperspectief te bereiken. Een missie is waar we voor
staan, een visie is waar we voor gaan.
Waarden: geven uitdrukking aan de onderliggende uitgangspunten, normen, principes of houding die een
organisatie altijd wil hanteren bij haar activiteiten.
Een organisatie kan nooit alles doen wat zij wil. Strategie gaat dus over keuzes.
Trade-off: een beslissing ten gunste van het een, gaat altijd ten koste van het ander (bv. goede beloning werknemers, maar
dan minder geld voor investeringen). De keuze voor een bepaalde strategie brengt daarmee ook focus aan en geeft richting
aan de activiteiten van een organisatie.
Strategie formuleren: SMART
S specifiek: zo concreet mogelijk beschrijven wat de gestelde doelen zijn
M meetbaar: de doelen moeten zo worden beschreven dat kan worden vastgesteld of ze bereikt zijn
A acceptabel: de doelen moeten ‘passen’ bij de (missie, visie en waarden van de) organisatie.
R realistisch: het moeten haalbare doelen zijn
T tijdgebonden: duidelijk is wanneer de doelen bereikt moeten worden
I inspirerend: doel moet motiverend zijn
KPI’s:
Voordelen werken met KPI’s:
Nadelen werken met KPI’s:
Implementatie: de invoering van een nieuw systeem, plan, idee, model, ontwerp, standaard of beleid in een organisatie.
Planningsniveaus:
a. Strategische planning: door het topmanagement die zich richt op de lange termijn, waarbij de planningshorizon
afhankelijk is van de activiteiten van de organisatie.
b. Tactische planning: door het middenmanagement richt zich op de middellange termijn. De tactische planning kan,
doordat het een kortere periode betreft, gedetailleerder zijn. De planningstermijn is afhankelijk van de aard van
de organisatie. Doorgaans minimaal één jaar.
c. Operationele planning: door het lagere management richt zich op de planning van de activiteiten op de korte
termijn, bv. enkele weken tot maanden. De precieze termijn is afhankelijk van de organisatie. De operationele
planning is het meest gedetailleerde planningsniveau binnen een organisatie.
Michael Porter – vijfkrachtenmodel:
Poter legt de nadruk op een goede analyse van de markt of
sector waarin een organisatie opereert, voordat een strategie
kan worden vastgesteld.