THEMA 1 – De theorie van kwalitatief onderzoek
HOOFDSTUK 1: Theoretische inbedding
1. De grondslagen van kwalitatief onderzoek
Redenen om achtergrond van kwalitatief onderzoek te bekijken
- kwalitatief onderzoek gebeurt niet op één manier: hoe ze te werk gaan hangt af van
ontologie: hun overtuiging over de wereld om hen heen
epistemologie: kennis en hoe die wordt verkregen
het doel van onderzoek
over de deelnemers
- hoe onderzoek moet plaatsvinden hangt samen met standpunten die mensen innemen
in een aantal filosofische kwesties
er zijn er die vinden dat methodologische benaderingen steunen op specifieke
filosofische en theoretische uitgangspunten
anderen menen dat methoden die samenhangen met verschillende filosofische
standpunten hun waarde hebben
- onderzoek vindt plaats in een specifieke onderzoeksomgeving, die een combinatie van
filosofie, onderzoeksdoelen, deelnemers, financiers en belanghebbenden weerspiegelt
2. De aard van kwalitatief onderzoek
De aard van kwalitatief onderzoek
- kwalitatief onderzoek omvat een breed scala aan meningen, benaderingen en methoden
- ondanks die verscheidenheid zijn er ook gemeenschappelijke kenmerken
Gemeenschappelijke kenmerken van kwalitatief onderzoek
- gericht op het diepgaand begrijpen van de sociale werkelijkheid van deelnemers, door
kennis te nemen van hun situatie, ervaringen, meningen en geschiedenis
- gebruik van niet-gestandaardiseerde, aanpasbare methoden om gegevens te verzamelen
die relevant zijn voor de sociale context van het onderzoek
- gegevens zijn gedetailleerd, rijk en complex
- analyse behoudt de complexiteit en nuance en doet recht aan de uniciteit van elke
deelnemer en situatie
- openheid voor nieuwe categorieën en inzichten bij analyse en interpretatie
- uitkomsten met gedetailleerde beschrijvingen van het onderzochte fenomeen
- reflectieve aanpak, waarbij de rol en het perspectief van de onderzoeker in het
onderzoeksproces worden erkend
1
,3. Belangrijke filosofische kwesties in sociaal onderzoek
3.1 Ontologie
Ontologie
- gaat over de aard van de werkelijkheid
- er zijn twee belangrijke ontologische inzichten
realisme: gebaseerd op de gedachte dat er een externe realiteit bestaat die
onafhankelijk is van onze opvattingen of ons begrip ervan
idealisme: stelt dat de realiteit alleen kenbaar is door de menselijke geest en
onze opvattingen
- een onderliggende ontologische kwestie is de vraag in hoeverre de sociale en natuurlijke
werkelijkheid gelijksoortig zijn en of de sociale werkelijkheid geheel anders is omdat die
onderhevig is aan subjectieve interpretatie
- vroegere opvattingen geloofden in gelijksoortigheid, maar de meeste hedendaagse
onderzoekers menen dat de sociale werkelijkheid en de natuurlijke werkelijkheid geheel
verschillen: vinden dat er geen onveranderlijke wetten kunnen bestaan die ons bestaan
bepalen, omdat we als mensen keuzevrijheid hebben
Ontologische opvattingen: de aard van de werkelijkheid en wat we erover kunnen weten
- realisme
een externe werkelijkheid bestaat onafhankelijk van onze opvattingen of ons
begrip
naïef realisme of oppervlakkig realisme: de werkelijkheid kan direct en accuraat
worden waargenomen
voorzichtig realisme: de werkelijkheid kan alleen bij benadering of onvolledig
worden gekend
diepterealisme, kritisch of transcendent realisme: de werkelijkheid bestaat uit
verschillende niveaus: het empirische, het actuele en het werkelijke domein
subtiel realisme: een externe werkelijkheid bestaat, maar kan alleen door de
menselijke geest en sociaal geconstrueerde betekenis gekend worden
materialisme erkent alleen materiële eigenschappen. Waarden, overtuigingen of
ervaringen zijn ‘epifenomenen’ die voortkomen uit de materiële werkelijkheid
- idealisme
er bestaat geen externe werkelijkheid, onafhankelijk van opvattingen of
begrijpen
subtiel, contextueel of collectief idealisme: de sociale werkelijkheid bestaat uit
door mensen gemaakte en gedeelde representaties
relativisme of radicaal idealisme: er is geen gedeelde sociale werkelijkheid,
slechts een reeks van verschillende, individuele constructen
2
,3.2 Epistemologie
Epistemologie
- betreft het kennen van de werkelijkheid en houdt zich bezig met vragen over het
verkrijgen van die kennis en over de basis van onze kennis
- het verkrijgen van kennis: twee gezichtspunten
inductie: bottum-upproces waarbij bewijs wordt gebruikt om tot een conclusie te
komen
deductie: topdownproces, waarbij bewijs wordt gebruikt om een eerder
ingenomen positie te ondersteunen
- kwalitatief onderzoek wordt vaak, maar onterecht, als een inductief proces aangeduid
- volgens Blaikie en anderen bestaat er geen zuivere inductie of deductie
- blaikie stelde nog twee strategieën voor: retroductie en abductie
Epistemologische opvattingen
- hoe we de sociale werkelijkheid kunnen kennen en beperkingen aan die kennis
inductieve logica bouwt kennis op door observaties van de werkelijkheid, die de
basis vormen voor de ontwikkeling van theorieën of wetten
deductieve logica begint met een theorie op basis waarvan een hypothese wordt
opgesteld, die wordt toegepast op observaties van de werkelijkheid (bevestigd of
verworpen
retroductieve logica houdt in dat de onderzoeker de structuren of mechanismen
vaststelt die kunnen hebben geleid tot bepaalde gegevenspatronen, door het
testen van verschillende modellen
abductieve logica gebruikt uitspraken van deelnemers om tot een ‘technische’
weergave te komen, met gebruik van categorieën
- andere epistemologische concepten:
fundamentele versus fallibilistische modellen van kennis: de eerste nemen aan
dat het mogelijk is de werkelijkheid precies weer te geven, de tweede ziet alle
beweringen over kennis als voorlopig
waardengemedieerde kennis: alle kennis wordt bepaald door de waarden van de
persoon die de kennis voortbrengt of ontvangt
correspondentietheorie van de waarheid: een bewering is waar als die met de
onafhankelijke werkelijkheid overeenstemt
coherentietheorie van de waarheid: een bewering over de werkelijkheid is waar
als die wordt ondersteund door andere beweringen
pragmatische theorie van de waarheid: overtuigingen zijn juist als ze praktisch
nut hebben en als ze bruikbaar, helpend en productief zijn
Relatie onderzoeker en onderzochte
- een andere belangrijke epistemologische kwestie betreft de relatie tussen onderzoeker
en onderzochte en de invloed daarvan op de connectie tussen feiten en waarden
objectieve observatie: onderzoeker is objectief en waardenvrij
waardengemedieerde observatie: zien de relatie tussen onderzoeker en
onderzochte als interactief, onderzoeker kan niet neutraal zijn
- tussen deze twee posities kiezen sommigen voor ‘empathische neutraliteit’, een positie
die erkent dat onderzoek niet waardenvrij kan zijn, maar wil streven naar maximale
neutraliteit en transparantie
-
3
, - een belangrijke kwestie richt zich op de vraag wat het betekent bepaalde beweringen als
accuraat of juist te zien
natuurwetenschappen: correspondentietheorie dominant
sociale wetenschappen: coherentietheorie krijgt de voorkeur
pragmatische theorie: stelt dat een interpretatie juist is als die leidt tot de
gewenste of voorspelde resultaten
3.3 Positivisme en de wetenschappelijke methode
Positivisme
- positivisme heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van sociaal onderzoek
- positivistisch denken gaat terug op Descartes, die veel belang hechtte aan objectiviteit
en bewijs in de zoektocht naar waarheid
- Hume stelde dat alle kennis voortkomt uit onze ervaringen en wordt verkregen door
onze zintuigen
- het baseren van bewijs op directe observatie en het verzamelen ervan op een objectieve
manier, zijn kernpunten van empirisch onderzoek
- Comte meende dat de sociale werkelijkheid op dezelfde wijze onderzocht moet worden
als de natuurlijke werkelijkheid
- positivistische aannames zijn later verfijnd en ter discussie gesteld
kritiek Popper: pleitte voor deductieve aanpak, bekritiseerde dat wetmatigheden
kunnen worden afgeleid van observaties
- desondanks werken veel onderzoekers met hypotheses die ze hopen te verifiëren
post-positivisme grote invloed op
post-empirisme kwantitatieve onderzoeksmethoden
Positivisme, empirisme
- kennis ontstaat door de zintuigen, door zorgvuldige observatie
- regelmatigheden en patronen worden geïdentificeerd
- inductief redeneren volgt op dataverzameling, om tot generalisatie te komen
- de werkelijkheid wordt niet beïnvloed door het onderzoeksproces, feiten en waarden zijn
gescheiden, objectief en waardenvrij onderzoek is mogelijk
- in natuurwetenschappen gebruikte methoden zijn geschikt voor sociaal onderzoek
- de werkelijkheid kan accuraat gekend worden (correspondentietheorie)
Post-positivisme, post-empirisme, falsificationisme
- kennis ontstaat door het toetsen van stellingen: hypothesen over causale relaties
worden afgeleid van theorieën en vervolgens empirisch getoetst
- door deductief redeneren worden relaties en modellen verondersteld, voordat data
worden verzameld
- de werkelijkheid wordt niet beïnvloed door het onderzoeksproces, feiten en waarden zijn
gescheiden, objectief en waardenvrij onderzoek is mogelijk
- in natuurwetenschappen gebruikte methoden zijn geschikt voor sociaal onderzoek
- de werkelijkheid kan bij benadering gekend worden, hypothesen kunnen verworpen of
voorlopig bevestigd worden, maar nooit definitief bewezen
4