Hoorcollege 1: Lichaamsvloeistoffen (bloed)
Biologisch Forensisch sporenonderzoek
- Heeft betrekking op biologie & waarheidsvinding (= feiten verzamelen).
- Chian of Evidence heeft betrekking op het bewijsmateriaal, vertelt waar het materiaal geweest is en
wat er mee is gebeurd.
- Chian of Custody heeft betrekking op de personen die gedurende het onderzoek in aanraking zijn
geweest met het bewijsmateriaal.
CoE & CoC samen zorgen voor integer bewijs.
Principe van Locard: “Every contact leaves a trace”.
- Elke misdadiger laat een spoor achter op een plaats delict, echter laat ieder plaats delict ook een spoor
achter op de misdadiger. Denk aan: huidschilfers, vingerafdrukken, haren.
Daderkennis: informatie die alleen de dader van een misdrijf ter beschikking kan hebben. Bloedspatpatronen
(reconstructie), DNA, bloedgroepbepaling.
- Identificatie waarde: wie is het? Wie is er op de PD geweest?
- Coördinatie waarde: wat is er daadwerkelijk gebeurd?
Bloed zit in het cardiovasculaire systeem: bestaat uit het hart en de bloedvaten.
- Het hart functioneert als een pomp.
- Bloedvaten zorgen voor transport door lichaam.
Functies bloed:
- Transport zuurstof
- Transport voedingsstoffen naar weefsels (glucose, vitaminen, mineralen, vetten, eiwitten)
- Afvoer van koolstofdioxide
- Afvoer afvalstoffen (toxinen en ureum)
- Regelt de temperatuur van lichaam (warmbloedig)
- Zorgt voor een evenwicht van mineralen (elektrolyten in oogvocht, behulpzaam bij PMI)
- Transport hormonen
- Bescherming infecties (immuunsysteem, verse stadium van vergaan lichaam)
- Bloedstolling (proces)
Bestanddelen humaan bloed:
- 55 vol% bloedplasma
- 45 vol% celmateriaal (bloedcellen & bloedplaatjes)
Is bij de meeste zoogdieren het geval
Hematologie = onderzoek aan bloed
Serologie = onderzoek aan serum
Forensische serologie = onderzoeken aan bloed, sperma en speeksel (in forensische context)
Bloedplasma: een doorzichtige gelige vloeistof die bestaat uit, 91% water, 7% proteïnen, 2% elektrolyten,
voedingsstoffen & hormonen.
Bloedserum: vloeistof die na stolling in een buisje zit maar waar geen stollingseiwit en geen cellen in zit.
Eigenlijk wat boven de bloedcellen staat.
Bloedcellen:
1. Rode bloedcellen (erytrocyten)
2. Witte bloedcellen (leukocyten)
3. Bloedplaatjes (trombocyten)
1: Rode bloedcellen/erytrocyten:
- Meest voorkomende cellen in het bloed en zorgt voor de rode kleur.
- In deze cellen zit hemoglobine.
- Hemoglobine geeft cellen hun belangrijkste functie: de transport van zuurstof en koolstofdioxide.
1
, - Deze cellen bevatten GEEN celkern, dus dat betekent dat er uit rode bloedcellen GEEN DNA kan
worden gehaald.
--> Bij eukaryotische cellen (zijn rode bloedcellen) zit het DNA in de celkern, maar als er geen celkern aanwezig
is, is er dus ook geen DNA.
Hemoglobine: rode bloedcellen zitten vol met hemoglobine:
- 640 moleculen hemoglobine per cel, 33% van cel volume is hemoglobine.
- Bestaat uit 4 sub eenheden die 2 aan 2 gelijk zijn: Alfa (α) en Bèta (β) keten.
- Elk van die keten bevat een heemmolecul en die bevat weer een ijzermolecuul, gebonden door
liganden (molecuul/ion dat een vrij elektronenpaar heeft).
- Het ijzermolecuul bindt zuurstof waarbij de sterkte van de binding afhankelijk is van de
omgevingsfactoren.
- Oxiderend vermogen van heemmolecuul (van ijzer) is interessant voor forensen.
Ruimtelijke weergave hemoglobine:
- Ziet twee snel afwisselende staten van het molecuul.
- OXY staat: wanneer zuurstof (blauw) is opgenomen in molecuul.
- DEOXY staat: wanneer zuurstof is afgestaan.
- Hierbij valt de vormverandering op, het heemmolecuul (rood) bindt zuurstof aan en de vorm van
molecuul veranderd.
- Vormverandering zorgt dat zuurstof MAKKELIJKER opgenomen kan worden, afhankelijk van zuurgraad
en de koolstofdioxideconcentratie.
HOGE CO2 concentratie en HOGE zuurgraad: zorgt dat zuurstof makkelijk kan worden afgestaan en
koolstofdioxide makkelijk kan worden opgenomen. In weefsels, spierpijn (melkzuur)
LAGE CO2 concentratie en een LAGE zuurgraad: zorgt dat zuurstof makkelijk kan worden opgenomen
en koolstofdioxide makkelijk kan worden afgestaan. In longen
2: Witte bloedcellen/leukocyten:
- Deze vormen samen met de bloedplaatjes ongeveer 1% van het bloedvolume.
- Leukocyten kunnen verder worden opgedeeld in o.a. fagocyten en lymfocyten.
- Fagocyten: cellen die deeltjes kunnen opnemen en door er omheen te vouwen.
- Lymfocyten: dragen antilichaampjes op buitenkant van de cel en zijn betrokken bij de eerste respons
bij een infectie.
- Fagocyten en lymfocyten hebben WEL een celkern, kan dus WEL DNA uitgehaald worden.
Microscopisch plaatje van rode bloedcellen (erytrocyten), witte bloedcellen:
- Kuiltje in het midden te zien, kenmerkend voor rode bloedcellen.
- Witte bloedcellen ook te zien, onderverdeelt in fagocyten en lymfocyten.
- Fagocyten hebben grote uitlopers en zijn heel bewegelijk.
- Lymfocyten zien er ronder uit.
2
, Microscopisch plaatje van rode bloedcellen & witte bloedcellen:
- Hier rode bloedcellen te zien als een soort donut, komt
omdat licht makkelijker door binnenste gedeelte van cellen
heen valt.
- Witte bloedcellen ook te zien, onderverdeelt in fagocyten en
lymfocyten.
3: Bloedplaatjes/trombocyten:
- Ontstaan uit megakaryocyten (grootste cellen in het rode beenmerg).
- Zijn betrokken bij de bloedstolling.
- Bevatten fibrinogeen, actine en myosine.
Cascadereactie (bloedstolling): opeenvolgende keten van reacties met veel bloedstollingsfactoren.
- Ingewikkelde reactie & cascade, dus keten.
- (Blauw) intrinsieke factoren, bloedvat beschadigd o.i.d.
- (Rood) extrinsieke factoren, letsel.
- (Groen) algemene deel.
Tussen de intrinsieke factoren en extrinsieke factoren zit biochemisch iets verschillend.
- TF: tissue factor, activeert trombone (stollingsfactor) activeert fibrinogeen -> ontstaat fibrine netwerk
(eiwit). Actine en myosine zorgen ervoor dat dit krimpt, zitten bloedcellen in gevangen als soort prop
en er ontstaat een korstje.
DUS: keten van opeenvolgende reacties met veel bloedstollingsfactoren waarbij een fibrine netwerk
ontstaat wat een prop wordt.
Een mogelijke eerste stap in het verbinden van een verdachte met de PD is een bloedgroepbepaling (H2, p. 47)
AB0 systeem: maakt gebruik van antigenen op de buitenkant van het celmembraan van de rode bloedcellen.
- Uitgevonden door Karl Land Steiner, in 1901.
Antigenen: zitten vast op de cellen, aan de buitenkant van het celmembraan.
Antilichamen: zweven rond in het bloedplasma.
Antistof = zeer verwarrende term, NIET MEER GEBRUIKEN
Bloedgroep A:
- Worden aan de buitenkant van de rode bloedcellen antigenen A
gepresenteerd.
- In bloedplasma zit antilichaam B.
Bloedgroep B:
3