Forensische biologie
Tentamenstof
Leerdoelen..............................................................................................................................................2
Hoorcollege 1 – Systematee en taxonomie...........................................................................................3
Hoorcollege 2 – Botanie.........................................................................................................................6
Werecollege 2 – Systematee en taxonomie.........................................................................................10
Hoorcollege 3 – Humaan DNA 1...........................................................................................................11
Hoorcollege 4 – Humaan DNA 2...........................................................................................................14
Werecollege 3 – Forensische botanie, humaan DNA 1.........................................................................18
Hoorcollege 5 – Forensische Antropologie...........................................................................................19
Werecollege 4 – Humaan DNA 2...........................................................................................................23
Hoorcollege 6 – Forensische entomologie 1.........................................................................................24
Werecollege 5 – Forensische antropologie...........................................................................................28
Hoorcollege 7 – Forensische entomologie 2.........................................................................................30
Werecollege 6 – Entomologie 1............................................................................................................33
Hoorcollege 8 – Wildlife forensics........................................................................................................34
Hoorcollege 9 – Bacteriën en virussen.................................................................................................37
Werecollege 7 – Entomologie 2............................................................................................................42
Werecollege 8 – Bacteriën en virussen.................................................................................................44
1
,Leerdoelen
- Toelichten van taxonomische indeling van organismen en de relevante van soorthereenning
voor het forensische wereveld eunnen aangeven.
- Waarderen van de verschillende soortconcepten en beargumenteren in welee situate wele
concept bruiebaar is.
- Weergeven van de biologische achtergrond van humane en niet-humane biologische sporen
(DNA, seelet, haren, tanden, botanische sporen, entomologische sporen, bacteriën en
virussen).
- Beargumenteren van de toepassing van uiteenlopende, humane en niet-humane biologische
sporen en analysetechnieeen in FO; (menselije en dierlije DNA, seelet, haren, tanden,
botanische sporen, entomologische sporen, bacteriën en virussen).
- Beoordelen bewijswaarde van verschillende (niet-humane) biologische sporen en biologische
processen op een PD.
- Onderscheiden van inzetbaarheid van verschillende DNA-technieeen in verschillende
situates.
- Bereeenen EOD met behulp van de levenscyclus van de aasvlieg.
2
,Hoorcollege 1 – Systematiek en taxonomie
Systematee is de studie naar de diversiteit op aarde. Je ean de organismen classiiceren in
verschillende categorieën en de evolutonaire verwantschap analyseren. Taxonomie voert het were
praetsch uit. Het deelt organismen op in categorieën op basis van uiterlijee eenmereen en geef een
naam aan de verschillende soorten. Carolus Linnaeus is de naamgever van 11.000 soorten. Wanneer
je verschillende soorten wil benoemen, ga je classiiceren van groot naar elein. Je maaet als het ware
een trechter en je doet dit aan de hand van acht basiscategorieën, ofwel taxons. De acht
basiscategorieën zijn:
Domein
In de oude indeling werd er geweret met twee domeinen: proearyoten en euearyoten. Euearyote
cellen missen een duidelijee celeern. Deze cellen waren eerder op aarde en uiteindelije zijn hier
proearyote cellen uit ontstaan. Proearyoten hebben wel een duidelijee celeern. Op basis van RNA-
onderzoee is in 1990 ontdeet dat er drie domeinen zouden moeten zijn. Er zijn namelije cellen die
geen celeern hebben, maar de eiwitsynthese eomt erg overeen met de euearyoten. Dit is de archaea
bacterie, welee vaae een extreem leefgebied heef.
Rijk
Aan de hand van deze 3 domeinen, eunnen 6 rijeen verdeeld worden. Binnen het domein
proearyoten bestaat het rije eubacteria. Binnen het domein archaea bestaat het rije archeabacteria.
Binnen het domein euearyoten bestaan 4 rijeen: protsta, plantae, fungi en animalia. De protsta zijn
ééncelligen met een celeern. Zij delen door te splitsen en dit ean zowel dierlije, plantaardig als
schimmels zijn. Binnen het rije protsta zijn 100.000 benoemde soorten. De plantae zijn alle
meercellige planten en er zijn meer dan 350.000 benoemde soorten. Fungi zijn schimmels, welee
meer overeeneomsten hebben met dieren dan met planten. Binnen het rije fungi zijn meer dan
100.000 benoemde soorten. De animalia zijn alle meercellige dieren, met meer dan 1 miljoen
benoemde soorten.
Stam
De stam wordt ooe wel phylum, divisie of afdeling (laatste twee in plantenrije) genoemd. Een stam is
ruwweg gebaseerd op uiterlijee eenmereen en/of interne organisate van organismen. Beeende
stammen zijn bijvoorbeeld holtedieren, geleedpotgen, sponzen, chordata en vaatplanten. De dieren
die onder de stam chordata vallen hebben (in aanlag) een chorda, een elastsche weefselachtge
streng die langs de gehele rug van het dier loopt. Deze worden vaae verstevigd met been.
Klasse
Een elasse is een verdere indeling van organismen uit een stam op een basaal eenmere. Beeende
elassen zijn zoogdieren (alle dieren die jongen zogen), reptelen (eoudbloedige, geschubde dieren),
vogels (veren en vleugels), eraaebeenvissen (seelet bestaat geheel uit eraaebeen) en bedeetzadigen
(hogere planten met bedeete zaden). Het belangrijeste eenmere van zoogdieren is dat ze meleelieren
en haren hebben.
Orde
De organismen binnen een orde hebben veel eenmereen gemeen, maar zeeer ooe veel verschillen.
Voorbeelden zijn enaagdieren, primaten, walvisachtgen, vleermuizen en roofdieren.
3
, Familie
Organismen binnen een familie hebben veel overeeneomsten in onder andere foerageergedrag
en/of uiterlije. Voorbeelden hiervan zijn hondachtgen, eatachtgen, beren, stnedieren,
marterachtgen en wasbeerachtgen.
Genus/geslacht
Organismen binnen een geslacht lijeen veel op eleaar, zowel uiterlije als innerlije, maar hebben ooe
fundamentele verschillen waardoor ze niet van dezelfde soort zijn. Dieren binnen een geslacht
hebben onder andere dezelfde lichaamsbouw en hetzelfde dieet. Dene aan een paard, ezel en zebra.
Soort
Organismen binnen een soort lijeen in alle opzichten op eleaar, eleine verschillen zoals vachteleur
daargelaten. De speciieee eigenschappen of eenmereen eomen in ele individu tot uitng.
Voorbeelden zijn de wilde eat, Chinese bergeat, moeraseat, woestjneat, zwartvoeteat en huiseat.
Nu zijn er acht basiscategorieën behandeld, maar in wereelijeheid zijn er veel meer. Aan bijna alle
categorieën ean super of sub worden toegevoegd, zodat de categorieën nog meer gespeciiceerd
worden. Er is nog altjd veel discussie over de indeling van de soorten en de namen van categorieën.
Soorten worden vaae benoemd volgens de binaire naamgeving: een tweeledige wetenschappelijee
naam. De binaire naamgeving is bedacht door Linnaeus. Het eerste deel van de naam is de
genusnaam en wordt altjd met een hoofdleter geschreven. Het tweede deel is de soortnaam en
wordt altjd met een eleine leter geschreven. Een genusnaam is uniee binnen het planten- óf het
dierenrije. De soortaanduiding is uniee binnen een genus. Binnen een soort eunnen organismen van
verschillende populates zoveel gaan verschillen dat ze niet meer tot dezelfde soort gereeend
worden. Je spreeet dan van een ondersoort. Een voorbeeld hiervan is de Siberische of de
Sumatraanse tjger. Wanneer dit het geval is, wordt er een trinaire naamgeving gebruiet. Er staat dan
nog een naam achter de binaire naam. Na 1000 jaar eunnen de twee ondersoorten evolueren tot 2
verschillende soorten.
Er zijn verschillende concepten om soorten te deiniëren.
Je eunt deiniëren volgens het biologische soortconcept van Ernst Mayer. Dit is een deinite die
ervan uitgaat dat organismen van dezelfde soort vruchtbare naeomelingen met eleaar eunnen erijgen
zonder problemen. De natuur heef hier onder andere reproducteve isolate voor bedacht om
naeomelingen tussen verschillende soorten te vooreomen. Voorbeelden hiervan zijn:
- De partnerhereenning qua uiterlije of gedrag. Dene hierbij aan paringsdansen.
- De morfologie van de genitaliën. Dit eomt veel voor bij insecten.
- Het verschil in habitat. Vissen op de bodem zullen nooit de vissen aan het oppervlaete van
een meer tegeneomen.
- Periode van voortplantng.
Problemen bij dit systeem doen zich voor bij aseesuele soorten, fossielen en hybriden. Een voorbeeld
van een hybride is een muilezel of een muildier. Deze zijn bijna altjd onvruchtbaar.
Je eunt ooe deiniëren aan de hand van de morfologische soort. Dit soortconcept deinieert aan de
hand van uiterlijee eenmereen en wordt veel toegepast. Voordelen hiervan zijn dat het toepasbaar is
op aseesuele organismen, fossielen en dat er geen eennis over voortplantng voor nodig is. Een
nadeel is dat het berust op subjecteve criteria.
4