Januari 2022 Betekenisvol
leren
Een onderzoek naar het
ontwerpen van betekenisvol
onderwijs op De Lunetten in
Heemskerk
Lori-Lisa van Gelder – van Berkel
PABO INHOLLAND HAARLEM | VDTF1A | 00401131
,BETEKENISVOL LEREN
VOORWOORD
September 2021
In februari 2021 ben ik, na 20 jaar gestudeerd en gewerkt te hebben in de wereld van online media,
in de rollercoaster van het onderwijs ingestapt. Mijn eerste stage in de bovenbouw zit erop, de
komende periode maak ik kennis met de onderbouw.
Ik voel dat mijn rugzak met leerkrachtvaardigheden zich langzaam steeds meer vult. Dit, in
combinatie met 17 jaar werkervaring in een commerciële wereld en mijn moederschapsskills,
zorgen ervoor dat ik met meer vertrouwen mijn nieuwe stageschool De Lunetten binnenstap.
“Hall0 lieve kleuters van juf Y, ik kom het komend half jaar bij jullie leren een goede kleuterjuf
te zijn.”
Mijn doel als leerkracht: met vriendelijk aandacht een rijke betekenisvolle leeromgeving creëren
waarin een leerling zichzelf kan ontplooien naar een betere versie van zichzelf.
Lori-Lisa van Gelder, Heemskerk
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 1
,BETEKENISVOL LEREN
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ..................................................................................................................... 1
1. ORIËNTATIE .................................................................................................................. 4
1.1 AANLEIDING ............................................................................................................................ 4
1.2 PROBLEEMBESCHRIJVING ......................................................................................................... 4
2. VOORONDERZOEK ...................................................................................................... 5
2.1 METHODOLOGIE ..................................................................................................................... 5
2.2 THEORETISCHE VERDIEPING .................................................................................................... 5
2.2.1 Wat is betekenisvol onderwijs? ..................................................................................... 5
2.2.1.1 Incidenteel versus intentioneel ............................................................................................... 5
2.2.1.2 Leren versus ontwikkelen ........................................................................................................ 5
2.2.1.3 Ontwikkelingsgebieden: fysiek, intellect, persoonlijkheid .................................................. 6
2.2.1.4 De vijf beste ontwikkelingsaspecten bij het jonge kind ....................................................... 6
2.2.2 Welke invloed heeft onderwijs op de ontwikkeling van het jonge kind ....................... 6
2.2.2.1 Natuurlijk leren ....................................................................................................................... 6
2.2.2.2 Programmagericht leren ..........................................................................................................7
2.2.2.3 Constructivistische opvatting over leren en ontwikkeling ...................................................7
2.2.3 Welke inspirerende voorbeelden zijn er op het gebied van betekenisvol onderwijs? .. 8
2.2.3.1 Ervaringsgericht onderwijs (EGO) ......................................................................................... 8
2.2.3.2 Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO) ............................................................................... 9
2.2.3.3 Reggio Emilia ........................................................................................................................... 9
2.2.3.4 High/Scope en Kaleidoscoop ................................................................................................ 10
2.3 ANALYSE VAN DE PRAKTIJK ..................................................................................................... 12
2.3.1 Behoefteanalyse ............................................................................................................ 12
2.3.1.1 Een voorbeeld uit de gymles ................................................................................................. 12
2.3.1.2 Een voorbeeld uit grote kring................................................................................................ 12
2.3.1.3 Wenselijke situatie ................................................................................................................. 12
2.3.2 Doelgroepanalyse ......................................................................................................... 12
2.3.3 Contextanalyse ............................................................................................................. 13
2.3.3.1 Observatie ............................................................................................................................... 13
2.3.3.2 Interview ................................................................................................................................. 13
3. ONTWERP & UITVOERING.......................................................................................... 14
3.1 ONTWERPEISEN...................................................................................................................... 14
3.1.1 Criteria uit literatuuronderzoek .................................................................................. 14
3.1.2 Criteria uit contextanalyse .......................................................................................... 14
3.1.3 Verrijking van bestaande situatie ................................................................................ 14
3.1.4 Evaluatiecriteria ........................................................................................................... 15
3.2 LESONTWERP ......................................................................................................................... 15
3.2.1 Methodologie ................................................................................................................ 15
3.2.2 Wijzer in Executieve Functies ...................................................................................... 15
3.2.3 Inhoud en uitvoering van de lessen ............................................................................. 16
4. EVALUATIE & CONCLUSIE ..........................................................................................18
4.1 EVALUATIE ............................................................................................................................. 18
4.2 CONCLUSIE ............................................................................................................................ 19
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................... 20
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 2
,BETEKENISVOL LEREN
BIJLAGEN............................................................................................................................. 21
BIJLAGE I: INTERVIEW ........................................................................................................................ 21
BIJLAGE II: KIJKWIJZER BETEKENISVOL LEREN IN DE ONDERBOUW ..................................................... 22
BIJLAGE III: WIJZER IN EXECUTIEVE FUNCTIES | LES 1 – VOORBEREIDING .......................................... 23
BIJLAGE IV: WIJZER IN EXECUTIEVE FUNCTIES | LES 1 – FEEDBACK PRAKTIJKBEGELEIDER ................... 27
BIJLAGE V: WIJZER IN EXECUTIEVE FUNCTIES | LES 2 – VOORBEREIDING ........................................... 28
BIJLAGE VI: WIJZER IN EXECUTIEVE FUNCTIES | LES 2 – FEEDBACK PRAKTIJKBEGELEIDER ................... 31
BIJLAGE VII: WIJZER IN EXECUTIEVE FUNCTIES | LES 3 – VOORBEREIDING......................................... 32
BIJLAGE VIII: WIJZER IN EXECUTIEVE FUNCTIES | LES 3 – FEEDBACK PRAKTIJKBEGELEIDER ................ 34
BIJLAGE IX: INSPIRATIE VOOR BETEKENISVOL THEMA: WINKELEN IN DE SUPERMARKT ........................ 36
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 3
,BETEKENISVOL LEREN
1. ORIËNTATIE
1.1 AANLEIDING
In juli 2021 heb ik mijn eerste afspraak met juf Y op De Lunetten in Heemskerk. Y vertelt me dat
ze al 25 jaar leerkracht is op De Lunetten en altijd de kleuters heeft lesgegeven: daar ligt haar hart
en dat zie je.
De Lunetten ligt aan de rand van een nieuwe wijk De Waterakkers. Hier komen ook een flink
deel van de leerlingen vandaag. Een ander deel komt uit de Beverwijkse Pilotenbuurt of
Westertuinen. Het is een relatief grote basisschool met ca. 485 leerlingen en 45 personeelsleden.
Toch komt de school eerder kleinschalig over, doordat elke twee lokalen een gezamenlijk entree
hebben; de leerlingen komen zo elke dag hun klas binnen in een rustige, vertrouwde sfeer. De
school is gehuisvest in een modern gebouw met een eigen inpandige speelzaal en gymzaal.
Op mijn eerste stagedag zie ik hoe juf Y de kleuters van groep 1/2-C lesgeeft. Ze heeft een fijne
rustige energie, praat op niveau van de kinderen (zonder dat het kinderachtig wordt) en heeft
verschillende structuren en routines. Er heerst een fijne sfeer in haar klas. Toch vallen een paar
kinderen me op, bijvoorbeeld omdat ze niet praten, niet in staat zijn een simpele opdracht van
de juf op te volgen, clownesk gedrag vertonen of veel de aandacht (goedkeuring voor elke actie
of gedrag?) van de juf zoeken.
1.2 PROBLEEMBESCHRIJVING
Na afloop van mijn derde stagedag bespreek ik met juf Y welk ‘probleem’ ik de komende periode
kan onderzoeken en hoe ik daar betekenisvol onderwijs voor kan ontwerpen. Samen komen we
tot de conclusie dat er enkele kinderen in de klas zijn die (nog) geen enkelvoudige opdracht
kunnen uitvoeren terwijl ze dat wel zouden moeten kunnen.
Het feit dat deze kinderen geen enkelvoudige opdracht kunnen uitvoeren is een probleem, omdat
dit hen belemmert om (onder de begeleiding van een leerkracht) tot leren te kunnen komen. In
dit thema wil ik daarom de volgende vraagstelling onderzoeken:
Hoe ontwerp ik betekenisvol onderwijs waarmee ik kinderen kan leren
zelfstandig een enkelvoudige opdracht uit te voeren.
Ik kom hierbij op de volgende 3 deelvragen die ik door de bestudering van de theorie wil
beantwoorden:
• Wat is betekenisvol onderwijs?
• Welke invloed heeft (betekenisvol) onderwijs op het jonge kind?
• Welke inspirerende voorbeelden zijn er op het gebied van betekenisvol onderwijs en
waar staan zij voor?
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 4
,BETEKENISVOL LEREN
2. VOORONDERZOEK
2.1 METHODOLOGIE
Om de eerdergenoemde deelvragen te kunnen beantwoorden, voer ik allereerst een
literatuuronderzoek uit. Ik maak gebruik van de verplichte literatuur:
• Brouwers, H. (2010). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Coutinho.
Verder ben ik gedurende mijn studie en stage via tips van collega’s, medestudenten of docenten
aan de PABO met vakliteratuur in aanrakingen gekomen, welke ik, indien van toepassing, heb
gebruikt in deze literatuurstudie.
Daarnaast is op internet gezocht naar (wetenschappelijke) artikelen. Hier is gebruik gemaakt van
de volgende zoektermen: ‘betekenisvol onderwijs’, ‘rijke leeromgeving’, ‘executieve functies’.
Deze zoektermen heb ik in sommige gevallen nog verder gespecifieerd middels de termen
‘kleuters’ of ‘jonge kind’ toe te voegen.
Tot slot is de sneeuwbalmethode toegepast, waarbij via een verwijzing in een bron, artikel of
studie een andere bron, artikel of studie is gevonden en geraadpleegd om zo gerichter naar
specifieke deelonderwerpen te zoeken.
2.2 THEORETISCHE VERDIEPING
2.2.1 WAT IS BETEKENISVOL ONDERWIJS?
Met betekenisvol leren wordt bedoeld dat het onderwerp van een opdracht aansluit bij de
belevingswereld en de ontwikkeling van het kind (SLO, 2021). Het is daarbij belangrijk dat de
nieuwe kennis wordt verbonden aan reeds bestaande kennis. Op deze manier wordt er betekenis
gegeven waardoor nieuwe kennis beter onthouden wordt. Ook begrijpt de leerling waarom hij
iets leert en waarom het belangrijk is, nu of in de toekomst (Gynzy, zd).
2.2.1.1 INCIDENTEEL VERSUS INTENTIONEEL
Voor het jonge kind is een betekenisvolle context mogelijk nog belangrijker. Kennis en
vaardigheden waaraan jonge kinderen geen betekenis kunnen hechten, zullen niet lang
beklijven. Hoewel kinderen zeker verwonderd kunnen zijn of trucjes na willen doen, zit er voor
jonge kinderen nog geen betekenis in het leren zelf (Brouwers, 2010). Ze leren nog niet
intentioneel (voor het leren is een zakelijke instelling nodig die het leren een zaak van het hoofd
maakt) zoals schoolkinderen dat doen, maar incidenteel: met het hoofd, hart en alle zintuigen
(Parreren, van, 2010).
2.2.1.2 LEREN VERSUS ONTWIKKELEN
De vorige alinea beschrijft dat jonge kinderen nog geen betekenis geven aan het leren zelf. Het
onderwijs heeft zich hierop aangepast. Onderwijs aan jong kinderen richt zich vooral op
ontwikkelingsprocessen en minder op leerinhouden. Dit beïnvloedt automatisch de manier
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 5
,BETEKENISVOL LEREN
van onderwijs geven en de rol van de leerkracht. Immers, bij focus op leerinhoud gaat het vooral
om leerkracht gestuurd handelen: doelen formuleren, lessen voorbereiden en uitvoeren en na
afloop evalueren en/of toetsen wat kinderen ervan hebben opgestoken. Bij een focus op
ontwikkelingsprocessen wordt de inspanning voornamelijk door het kind geleverd. Je kunt
immers iemand iets leren, maar je kunt niet iemand ontwikkelen. Wel kun je ontwikkeling
stimuleren, onder meer door voorwaarden te scheppen om ontwikkeling uit te lokken en/of te
laten plaatsvinden. Een leerkracht in de onderbouw is niet zozeer een onderwijzer, maar een
stimulator en begeleider: iemand die de kinderen helpt de ontwikkelingskansen optimaal te
benutten (Brouwers, 2010).
2.2.1.3 ONTWIKKELINGSGEBIEDEN: FYSIEK, INTELLECT,
PERSOONLIJKHEID
Ontwikkeling is een samenhangend geheel, waarbij verworvenheden van het ene gebied effect
hebben op andere ontwikkelingsgebieden. Brouwers (2010) laat zien er veel dwarsverbanden zijn
tussen fysieke (denk aan ontwikkeling van het lichaam en zintuigen, de hersenen, de grote en
kleine motoriek), intellectuele (denk aan taal/denkontwikkeling, geletterdheid, inzicht en
logica) en persoonlijkheidsontwikkeling (sociale en emotionele ontwikkeling en ontwikkeling
van zelfbeeld).
2.2.1.4 DE VIJF BESTE ONTWIKKELINGSASPECTEN BIJ HET JONGE KIND
Het gaat bij onderwijs aan jonge kinderen vooral om ontwikkelingsmogelijkheden creëren,
waarbij rekening gehouden wordt met manieren waarop zij leren en zich ontwikkelen. Brouwers
(2010) noemt vijf aspecten hoe jonge kinderen zich het beste kunnen ontwikkelen.
1. Concreet ervaren
2. Betrokken bezig zijn
3. Zelf de activiteit als betekenisvol ervaren (betekenisvolle onderwijsleersituaties)
4. Ruime plaats voor spel en spelend leren
5. Samenhang tussen ontwikkelingsgebieden (fysiek, intellectueel, persoonlijkheid)
2.2.2 WELKE INVLOED HEEFT ONDERWIJS OP DE ONTWIKKELING
VAN HET JONGE KIND
In haar boek beschrijft Brouwers (2010) drie visies over de invloed van het onderwijs op
ontwikkeling.
2.2.2.1 NATUURLIJK LEREN
Kinderen ontwikkelen zichzelf. Het onderwijs voorziet een veilige en stimulerende omgeving,
maar grijpt niet in de ontwikkeling. Deze visie staat bijvoorbeeld centraal bij het Montessori-
onderwijs.
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 6
,BETEKENISVOL LEREN
2.2.2.2 PROGRAMMAGERICHT LEREN
Ontwikkeling moet gestuurd worden. Ontwikkeling wordt stapsgewijs in goede banen geleid via
programma’s en methoden. Bij programma gericht leren wordt minder rekening gehouden met
ontwikkelingsprocessen omdat deze, zoals hiervoor al is toegelicht, minder eenvoudig te sturen
zijn.
2.2.2.3 CONSTRUCTIVISTISCHE OPVATTING OVER LEREN EN
ONTWIKKELING
Kinderen c0nstrueren eigen kennis, in interactie met de materialen en/of sociale omgeving ().
Kinderen hebben bij het construeren van hun eigen kennis en inzichten zowel een eigen actief
aandeel als stimulans van omgevingsfactoren nodig. Piaget beschrijft dat kinderen de wereld niet
passief ervaart, maar ervaringen ordent in denkschema’s, die afwisselend assimileren (ervaringen
worden geordend) en accommoderen (nieuwe denkschema’s worden ontwikkeld) tot een
evenwicht (equilibratie).
Figuur 2.1: ontwikkeling van denkschema’s volgens Piaget
Ook Vygotsky gelooft dat ontwikkeling is aangeboren, maar legt hierbij het accent op
beïnvloeding vanuit de sociaal-culturele omgeving. Onderwijs in de ‘zone van naaste
ontwikkeling’ trekt de ontwikkeling van kinderen steeds een stapje verder. Hierbij zijn tevens
zelfsturing en persoonlijke betekenisgeving van belang. Of, zoals Van Oers het zegt:
“In de zone van naaste ontwikkeling worden nieuwe, betekenisvolle
handelingen geleerd, handelingen die hun betekenis vooral ontlenen
aan hun functionaliteit binnen een sociaal-culturele activiteit
waaraan kinderen kunnen en willen deelnemen” (Oers, van, 2010;
Parreren, van, 2010).
Vertaald naar het onderwijs: creëer levensechte situaties i.p.v. oefensituaties waarin
handelingen uit hun context gehaald zijn (Brouwers, 2010).
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 7
, BETEKENISVOL LEREN
2.2.3 WELKE INSPIRERENDE VOORBEELDEN ZIJN ER OP HET
GEBIED VAN BETEKENISVOL ONDERWIJS?
De grote kleuterpedagogen Fröbel, Montessori en Decroly brachten in de 19e en 20e vernieuwende
ideeën over onderwijs aan jonge kinderen. Ontwikkeling staat echter nooit stil, net als de
wetenschap die deze ontwikkeling onderzoekt. Uit recent onderzoek blijkt dat de eerste
levensjaren van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van een kind (Brouwers, 2010).
Hieronder bespreek ik, in navolging van Brouwers (2010) vier invloedrijke visies en
onderwijsconcepten die de afgelopen decennia een bijdrage hebben geleverd aan de kwaliteit van
het onderwijs aan jonge kinderen.
2.2.3.1 ERVARINGSGERICHT ONDERWIJS (EGO)
Hoewel de naam verwarring kan oproepen, zit het fundament van ervaringsgericht onderwijs in
de houding van de leerkracht: die moet ontvankelijk zijn voor het ervaringsproces van de leerling.
Door middel van drie praktijkprincipes, 1. een rijk milieu (uitdagende hoeken en echte
materialen), 2. het vrije initiatief (kinderen ondernemen precies die activiteiten die
tegemoetkomen aan hun ontwikkelingsbehoeften) en 3. de ervaringsgerichte dialoog (het
ontdekken en wegnemen van eventueel emotionele belemmerende factoren) en het bevorderen
van welbevinden via bevrijdingsprocessen en betrokkenheid via creatieve processen, ontstaat
volgens oprichter Laevers een geëmancipeerd mens:
…een mens die emotioneel sterk staat, explorerend is ingesteld, zich
met mens en wereld verbonden voelt en zich daarvoor inzet (Laevers
& Dupondt, 2010).
Figuur 2.2: Het tempelschema; een schematische weergave van Ervaringsgericht Onderwijs
LORI-LISA VAN GELDER – VAN BERKEL 8