Samenvatting basiskennis oncologie.
Kanker in het algemeen
Kanker is een verzamelnaam voor diverse ziektebeelden, met elk een eigen prognose en behandeling. Er zijn
200 vormen van kanker, ieder met eigen gedrag. Hetgeen dat deze tumoren gemeen hebben is dat zij allen
kwaadaardige celgroei vertonen. Kanker is de resultante van verandering in kritische genen die cel proliferatie,
differentiatie en overleving van de cel regelen. De cel heeft een ander overlevingspatroon. Kanker is het gevolg
van DNA beschadiging in de cel.
Incidentie: 104.000 per jaar. Mannen meer dan vrouwen. De meest voorkomende zijn darm-, borst- en
longkanker. Kanker komt bij 1 op de 3 mensen voor. 40.000 mensen gaan dood aan kanker per jaar. Door de
vergrijzing neemt kanker toe. Sinds 2009 is kanker de nummer 1 doodsoorzaak in Nederland. Jaarlijks worden
75.000 gediagnosticeerd met kanker. 2/3 van deze patiënten is 60 jaar en ouder.
De Nederlandse kankerregistratie: registreert de aard en omvang van het kankervraagstuk in Nederland. Het is
in 1989 opgesteld. Zij werken samen met buitenlandse kankerregistraties: The International Association of
Cancer Registries. Deze gegevens worden verzameld om de trends, de omgevingsfactoren en de leeftijd van
ontstaan te kunnen registreren.
Kanker komt het menselijk lichaam binnen via eten, ademhaling, orgaantransplantaties, bloedtransfusies en
tijdens seksueel contact. Er zijn zowel goed- als kwaadaardige tumoren.
- Goedaardige/benigne tumor -> groeit niet snel, is goed ingekapseld en respecteert anatomische
begrenzingen. De namen eindigen altijd op –oom. Er is sprake van expansieve groei, niet invasief. De
cellen zijn goed gedifferentieerd: de structuur van het weefsel van herkomst is duidelijk te herkennen.
Er is sprake van een rustig microscopisch beeld. De cellen hebben een te groot vermogen om te delen.
Een goedaardige tumor is niet dodelijk, tenzij het zich op een vitale plaats bevind. Redenen voor
verwijdering zijn een te grote plaatselijke druk of cosmetische redenen. Dit wordt gedaan middels
excisie. Een recidief treedt zelden op. Een benigne tumor kan niet uitzaaien.
- Kwaadaardige/maligne tumor -> de proliferatie en cel differentiatie zijn verstoord. De tumor groeit
voorbij anatomische begrenzingen en infiltreert in weefsels van de omgeving. Infiltrerende en
destructieve groei. Er is sprake van een onrustig microscopisch beeld. De namen eindigen altijd op –
carcinoom of –sarcoom. De cellen hebben een andere structuur dan het weefsel van herkomst en er is
polymorfie te zien in de celkernen. Kwaadaardige tumoren kunnen uitzaaien via lymfe of bloed, wat
metastasering veroorzaakt. Verschijnselen zoals anemie, zwakte, slechte eetlust en gewichtsverlies
worden waargenomen, waardoor het lichaam in slechte conditie raakt. Onbehandeld leidt een
kwaadaardige tumor altijd tot de dood.
- Carcinoma in situ -> bepaalde carcinomen, waaronder mamma- en cervixcarcinoom, blijven vaak
beperkt tot het epitheel zonder infiltratief te groeien. In een later stadium kunnen tumorcellen echter
wel infiltratief groeien. Als een carcinoma in situ wordt verwijderd, is er geen kans op uitzaaiing.
Metastasering: kan lymfogeen, hematogeen of percontinuitatum.
Niet solide tumoren:
- Leukemie: acute en chronische leukemie
- Lymfeklierkanker: hodgkin lymfoom, non-kodgkin lymfoom
- Multipel myeloom: Kahler, Waldenstrom.
Indeling van kanker:
- Carcinomen -> een tumor die ontstaat uit epitheelcellen. Voorbeelden zijn mamma-, cervix-, tong-,
huid-, plaveiselcel-, en adenocarcinoom.
- Sarcomen -> een tumor die ontstaat uit steun- en bindweefsel (mesenchymaal weefsel). Voorbeelden
zijn lipo-, osteo-, chondro- en leiomyosarcoom.
, - Hematologische maligniteiten -> maligniteiten van bloedbereidende organen en de lymfeklieren.
Voorbeelden zijn diverse soorten leukemie, multipel myeloom (uitgaande van plasmacellen in het
beenmerg) en maligne lymfomen (uitgaande van lymfocyten).
Translocatie: hematologische maligniteiten of wekedelentumoren waarbij twee genen die zich in normale
cellen op verschillende plaatsen in het genoom bevinden, die aan elkaar geplakt worden, waardoor er een
fusiegen ontstaat met oncogene eigenschappen. Dit gen is een samenstelling van de twee oorspronkelijke
genen.
Celniveau
Ieder mens bestaat uit 100.000 miljard cellen. Iedere structuur in het menselijk lichaam bestaat uit cellen die
een specifieke functie hebben. Er vind voortdurend afsterven van cellen plaats, die vervangen worden door
nieuwe cellen. Het slijmvlies van de darm en de huid wordt elke paar dagen volledig vervangen, waarbij ook
nieuwe leuko- en trombocyten gevormd worden. Cellen bestaan uit DNA en RNA. DNA is de streng in de cel die
alle informatie over de persoon bevat en RNA is een replicatie van het DNA. Deze cellen stammen af van een
bevruchte eicel. Iedere normale lichaamscel bevat celmembraan, cytoplasma en een celkern. Een cel heeft een
grootte van 100 micrometer. Dit is 1 miljoenste van een mens. Een cel heeft specifieke tijden waarin het groeit
en deelt, en wanneer die dat niet doet. De celdeling duurt 16-24 uur.
In de celkern liggen de DNA moleculen. DNA wordt gekopieerd (messenger RNA) in het cytoplasma,
overgeschreven in eiwitten en gaat de celkern uit. In de ribosomen wordt dit kopietje gelezen, waardoor er een
eiwit gevormd kan worden door middel van aminozuren. In setjes van 3 wordt het eiwit opgebouwd. De vorm
van het eiwit is specifiek voor zijn functie in het lichaam. Wanneer er een foutje in het DNA zit, wordt dit foutje
gekopieerd en hier worden nieuwe eiwitten van gemaakt. Dit kan een hele andere form aangeven, waardoor
de functie veranderd. Het eiwit kan minder, niet of anders gaan werken.
DNA -> transcriptie -> RNA -> translatie -> eiwit.
Mitose: Vorming van nieuwe cellen wordt gedaan middels mitose. Mitose is replicatie van alle chromosomen.
Het zijn dochtercellen met een kopie van al het erfelijke materiaal. Deze celfase ontstaat na de interphase fase.
Dit is de laatste celfase. Wanneer de cellen gedeeld zijn, komen zij weer in de celcirkel terecht en beginnen zij
weer bij de groeifase/G1 fase. Voordat een cel gaat delen, wordt het volgende gecheckt: de grootte van de cel,
,de beschikbare voedingsstoffen, aanwezige groeifactoren, aanwezige DNA schade en of er genoeg ruimte is om
te delen.
Fases van Mitose:
- Profase: De beginfase van de mitose, gekenmerkt doordat chromosomen zichtbaar worden, het
kernmembraan verdwijnt en er een spoelfiguur ontstaat. Chromosomen spiraliseren. Kernmembraan
en kernlichaampjes verdwijnen. In G2 verdubbelde centriolen gaan uiteen.
- Metafase: Chromosomen zijn maximaal verkort en verdikt. Afzonderlijke chromatiden zijn zichtbaar.
Ze rangschikken zich met het centromeer in het equatorvlak van de cel (smalle centrale zone). Aan
elke centromeer ontstaan 2 trekdraden. De spoelfiguur vormt een soort kooi, die bestaat uit beide
polen (de centriolen), het equatorvlak (halverwege de polen) en de trek- en steundraden.
- Anafase: verdeling van de chromosomen. De centromeren delen zich. Van elk chromosoom gaan de
chromatiden uit elkaar. De trekdraden trekken de nieuwe chromosomen naar de tegenoverliggende
polen. Het centromeer eerst, de rest bungelt er achteraan. Fase van de mitose waarbij de gepaarde
chromatiden uit elkaar gaan (centromeer splitst) en zich naar tegenover elkaar gelegen uiteinden van
de spoelfiguur verplaatsen. chromosomen worden uit elkaar getrokken.
- Telofase: afronding van de kerndeling. De spoelfiguur verdwijnt. Chromosomen despiraliseren: ze
worden weer langer en dunner. Kernmembraan ontstaat uit endoplasmatisch reticulum.
Kernlichaampjes worden zichtbaar. Cel maakt begin met celdeling. Laatste fase van de mitose,
gekenmerkt door het verdwijnen van de spoelfiguur, de vorming van een nieuwe kernmembraan, het
verdwijnen van de chromosomen en de voltooiing van de cytokinese. cellen splitsen.
- Interphase: de fase van een cel waarin hij groeit en niet deelt. In deze fase zitten cellen het grootste
gedeelte van hun leven. De interphase heeft meerdere fasen: De enige cel waarbij de interphase niet
het belangrijkste stadium is van een cel, is bij een kankercel. Deze cellen besteden meer tijd aan delen
dan groeien.
Fases in celdeling:
1. G1-fase -> bevind zich tussen de M- en S-fase. Dit is de groeifase waarin de pas gevormde cellen
groeien tot ze volwassen zijn. In deze fase worden extra organellen gemaakt zoals ribosomen en
proteïnen. Deze proteïnen worden gebruikt op het moment dat de cel gaat delen. De duur verschilt
per weefsel, maar deze fase duurt wel het langste. De cel gaat pas verder naar de S-fase wanneer de
celgrootte klopt, er genoeg voedingsstoffen zijn, er groeifactoren aanwezig zijn en wanneer er geen
DNA-schade aanwezig is (in sommige gevallen, zoals bij kanker, kan de cel dit negeren).
2. DNA-synthesefase/ S-fase -> in deze fase
verdubbeld de celkern en de DNA-ketens,
waarna er in elke cel 2 identieke sets
chromosomen ontstaan. In deze fase gaat
een cel van 23 chromosoomparen naar 46
paren. De cellen hebben een verhoogd DNA
gehalte, waaruit de delingsactiviteit in een
tumor afgeleid kan worden.
3. G2-fase -> de cel groeit verder totdat de cel
genoeg gerijpt is en de kern een dubbele
hoeveelheid DNA bevat. klaarmaken voor
mitose. De cel gaat pas door naar de
, volgende fase wanneer er geen DNA schade is en de cel zeker weet dat er geen fouten zijn gemaakt
tijdens het kopiëren. Als er iets mis is, ontstaat er reparatie of apoptose.
4. Delings-/ M-fase -> de mitosefase is de delingsfase waarin er 2 nieuwe cellen ontstaan. Deze fase
duurt 1-2 uur. De fase wordt uitgevoerd wanneer de chromosomen allemaal op 1 vlak liggen.
Wanneer er iets mis is, wacht de cel tot het probleem is opgelost en gaat daarna verder. Na 40-60
delingen ontstaat er bij iedere cel apoptose.
5. G0-fase -> de rustfase. hier vind geen celgroei meer plaats. De cellen voeren hun functie uit, maar
delen niet meer. Sommige cellen, zoals neuronen in de hersenen, willen niet delen.
Er zijn een paar proteïnes die dit proces reguleren: cyclin-depentent kinases (CDK). Een kinase voegt iets toe
aan een fosfaatgroep. Het voegt een fosfaatgroep toe aan andere enzymen of proteïnen om ze te activeren of
deactiveren. De cyclin-depentent kinases werken samen met het proteïne: cyclin. De CDK’s zijn altijd aanwezig
in een cel. Ze zijn inactief totdat ze geactiveerd worden door cyclin proteïnen. Specifieke cyclinen worden
gemaakt op specifieke tijden.
Hiernaast zijn er hogere regulatiesystemen in de cel. Dit wordt gereguleerd door belangrijke proteïnen
waaronder RB en P53 (de beschermer van het genoom). P53 bind zich direct aan DNA om proteïnes te
produceren die de progressie van de celcyclus blokkeren. Meer dan 50% van de tumoren hebben een defect in
het P53 gen. Een van deze proteïnes is P21. P21 verbied de functie van CDK. Hierdoor kan CDK de DNA-
replicatie of het activeren van mitose niet starten. P21 leidt niet direct tot kanker wanneer het defect is.
Muizen die het P21 gen niet hebben, kunnen hun ledematen opnieuw laten aangroeien. RB en P53 worden
gemaakt door tumorsuppressor genen. Wanneer deze gemuteerd of kapot zijn, waardoor zij hun functie
verliezen, heb je kans op kanker. Deze genen zijn daardoor erg belangrijk!
De celcirkel wordt gereguleerd op 2 punten:
Tussen G1 en S-fase: Cycline D en E zijn actief. CDK-2 bind zich aan cycline E en CDK-4 bindt zich aan
cycline D. wanneer zij samen binden, ontstaat er een proteïne genaamd RB. Wanneer dit proteïne is
aangemaakt, kan er geen DNA-replicatie meer plaatsvinden. Cycline A is actief in de S-fase. CDK-2
bindt zich aan cycline A het helpt om DNA-replicatie te activeren.
Tussen G2 en mitose: Cycline B wordt geproduceerd in de G2 fase. CDK-1 bindt zich aan Cycline B,
waardoor een cel kan delen.
Tumor suppressor eiwitten.
- Controleren DNA
- Schakelen reparatie mechanismen in
- Schade te groot: apoptose.
i) Geprogrammeerde celdood
ii) Cellen worden ‘netjes’ opgeruimd
iii) Geen necrose, ontsteking, littekenvorming etc.
Telomeren -> DNA moleculen met een enkelstrengseinde. Een telomeer is het uiteinde van DNA dat bij iedere
deling steeds kleiner wordt. Op een gegeven moment is het te kort en kan het niet meer gebruikt kan worden,
waardoor er apoptose ontstaat. Stamcellen maken telomerase (een enzym), waardoor een telomeer weer
aangevuld kan worden. Na elke celdeling maken ze het losse uiteinde weer heel. Stamcellen kunnen oneindig
gemaakt worden. Telomeren worden korter door celdelingen, chronische stress, gebrek aan beweging en roken
Ontstaan van kanker
Bij het ontstaan van kanker is er een verstoring in het evenwicht tussen celgroei en celdood. Wanneer de
tumor zichtbaar of voelbaar wordt, hebben er ongeveer 40 tumorcelpopulatieverdubbelingen plaatsgevonden.
Een tumor heeft exponentiële groei: de cel doet er even lang over om van 0,5 – 1cm te groeien, als van 1-2cm,
2-4cm etc.
Oncogenese: