hoofdstuk 1.5
De evenaar of de equator is de denkbeeldige lijn op aarde midden tussen de noordpool en de
zuidpool, zo is de aarde verdeeld in een noordelijk- en zuidelijk halfrond. Evenwijdig aan de evenaar
loepen 180 lijnen van oost naar west: de breedtegraad, ook wel parallel genoemd. Het land Ecuador
ligt op de evenaar en is dus een lage breedte.
De lijnen die van de noordpool naar de zuidpool lopen geven de geografische lengte aan, ook wel de
meridianen genoemd. De evenaar is een cirkel die in 360 graden is verdeeld, er zijn dus 360
meridianen.
Op de globe heeft men een groot aantal lijnen getekend, die geven de geografische breedte en de
geografische lengte (samen de geografische coördinaten) aan.
Een tijdzone is een gebied op aarde met gelijke tijd. Voor het berekenen van de tijd wordt de
nulmeridiaan bij Greenwich als centrum van de tijdsindeling genomen. In theorie zou elke tijdzone 15
graden moeten zijn, maar in praktijk volgen we vaak de landgrenzen. In 1909 werd er besloten dat de
Amsterdamse tijd voor heel Nederland zou gelden.
Het systeem van de GPS (Global Position System) bestaat uit 24 satellieten die in een baan om de
aarde draaien. Deze satellieten zenden radiosignalen uit.
,Hoofdstuk 1.6
Bij topografie wordt er geleerd om een kenmerk of verschijnsel van een land te koppelen aan de
ligging ervan.
Onder plaatsbeschrijving of topografie verstaat men het beschrijven er in kaart brengen van de
zichtbare objecten en geografische verschijningsvormen van een gebied. Bij aardrijkskunde gaat het
voor een deel erover dat de kinderen een mental map ontwikkelen, een ruimtelijk beeld van de
werkelijkheid.
Het doel van het topografieonderwijs is dus dat de leerlingen een mentale atlas met namen van
werelddelen, landen, regio’s, plaatsen, rivieren en gebergte opbouwt.
Hoofdstuk 2.1
De aarde is 1 van de acht planeten die rond de zon draait. Daarnaast draaien er tientallen manen,
kometen en asteroïden om de zon. Planeten zijn voor hun verlichting en verwarming afhankelijk van
de zon. Het dichts bij de zon draaien 4 planeten: Mercurius, Venus, Aarde en Mars. De andere 4
planeten bestaan voornamelijk uit waterstof: Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus. De aarde heeft
als enigste een atmosfeer (de lucht om de aarde).
Door de zwaartekracht blijft deze lucht bij de aarde. De dampkring bestaat uit een aantal lagen:
In de onderste 10KM (Troposfeer) speelt zich het weer af, hier zit zuurstof en koolstofdioxide in.
Koolstofdioxide is een broeikasgas, zonder het broeikaseffect zou het 33 graden kouder zijn.
Je heb verschillende weerverschijnselen zoals: bewolking of neerslag. De definitie van het weer is: de
toestand van de atmosfeer op een bepaalde plaats op een bepaald moment. Je spreekt van een
klimaat bij een gemiddelde toestand van het weer in een groot gebied over een langere tijd (30 jaar).
De aarde draait in 24 uur om zijn eigen as, de aardas (dit is een denkbeeldige lijn tussen de
Noordpool en de Zuidpool), dit noemen we ook wel de aardrotatie. De baan die de aarde om de zon
maakt is ellipsvorming. Plaatsen op de evenaar hebben precies 12 uur zon en 12 uur geen zon. Als
het zomer is voor het Noordelijkhalfrond zijn er gebieden op de Noordpool waar het soms 24uur licht
is, dit noem je de middennacht zon of de pooldag. Op de Zuidpool is het dan 24 uur nacht: de
poolnacht.
Door de draaiing van de aarde om de zon heeft de aarde steeds een andere positie ten opzichte van
de zon.
Hoofdstuk 2.2
De tempratuur wordt bepaald door een aantal factoren, de tempratuurfactoren:
1. Breedteligging
De breedteligging is de afstand tot de evenaar. Op lage breedte (dicht bij de evenaar) is de
tempratuur hoog. Hoe hoger de breedte wordt, hoe kouder de tempratuur. De oorzaak hiervan is de
invalshoek van de zon.
, De hoek waarmee de zonnestralen op aarde vallen, bepalen de tempratuur. Hoe groter het
oppervlak hoe kouder het is.
In de dampkring bevinden zich stof- en waterdeeltjes. Een deel van de zonnestralen weerkaatst
hierop en verdwijnt weer in de hemelruimte.
2. Hoogteligging
Elke 1.000 meter hoger op de berg wordt het 6 graden kouder. Hoe dichter op het aardoppervlak hoe
warmer het is. De atmosfeer wordt van onderaf verwarmd. Hoe hoger je komt op de berg hoe
dunner de lucht wordt, dat wordt ijle lucht genoemd. Hoe ijler de lucht, hoe minder molecule
koolstofdioxide en hoe minder warm het is. Dus hoe hoger je komt, des te kouder het wordt.
3. Gesteldheid van het aardoppervlak en de land-zeeverdeling
Land wordt sneller warm dan water, maar koelt ook weer sneller af. Bij water verdampt een deel van
de zonnestraal weer.
In Europa waaien voornamelijk westerwinden.
Dus land wordt sneller warm, maar ook koelt ook snel af. Water wordt langzaam warm, maar koelt
ook langzaam af.