Samenvatting Handboek jeugdhulpverlening
Hoofdstuk 6: Kinderen en jongeren met visuele beperkingen en doofblindheid
Jeugdigen met een visuele beperking en doofblindheid ervaren vooral problemen met sociale interactie en
vriendschap met leeftijdsgenoten. De beperkingen hebben consequenties voor de ontwikkeling en de sociale
netwerken van de kinderen. De beperking kan de participatie in de samenleving bemoeilijken.
Blind: kinderen met een zeer lage gezichtsscherpte of een zeer klein gezichtsveld, waarbij vormen en details
waarnemen niet goed mogelijk is. Vooral over deze groep is veel bekend.
Extreemste vorm zijn kinderen zonder enige vorm van lichtperceptie.
Visuele beperking: stoornis in een of meerdere visuele functies. In tabel staan alle visuele functies.
Lichtzien – licht (over)gevoeligheid Vormzien: waarnemen van vormen en details,
gemeten met gezichtsscherpte (acies visus)
Kleurenzien Gezichtsveld: datgene wat in één oogopslag gezien
kan worden van een visuele scène
Accommoderen: kunnen scherpstellen op objecten Licht- donkeradaptie
dichtbij en veraf
Contrastgevoeligheid Binoculair zien, waaronder fuseren van de beelden
van beide ogen samen en diepte zien.
Oogbewegingen, waaronder het volgen van
bewegende objecten en gericht verleggen van de
focus
Gezichtsvermogen: verzameling van deze visuele functies.
Visus: verkorting van de term acies visus, wat gezichtsscherpte betekent.
In NL wordt bepaald of iemand slechtziend is of blind is op basis van 2 visuele functies:
Gezichtsscherpte: de hoeveelheid details die iemand kan waarnemen in vergelijking met iemand met een
normale gezichtsscherpte.
- Afstand waarop iemand details kan waarnemen : afstand waarop iemand met een gezond oog details
kan waarnemen.
- Het vermogen om details op afstand waar te nemen kan verschillen van het vermogen om details van
dichtbij waar te nemen -> visus voor veraf en nabij bepalen.
- Bij het bepalen van de cisus moet je ook onderscheid maken tussen het onderscheiden van details
waarvoor wel vormherkenning nodig is en details waarvoor dat niet nodig is.
Letters aanbieden = met vormherkenning -> recognitie- gezichtsscherpte
Kleine objecten aanbieden (smarties, pluisjes) = zonder vormherkenning ->
detectiegezichtsscherpte.
- Grating acuiticy: aanbieden van lichte en donkere strepen in verschillende diktes om te kijken of het
kind deze kan onderscheiden als het kind nog geen letters kan benoemen -> meet oplossend
vermogen van het oog.
Op 1 meter afstand -> ooglens boller -> verliezen in gezichtsscherpte gecompenseerd ->
resultaten vallen daarom vaak hoger uit dan recognitiegezichtsscherpte.
- Testen worden gedaan onder optimale omstandigheden -> in dagelijks leven is dat niet zo ->
problemen met contrastwaarneming, dan haal je de gezichtsscherpte niet die je onder optimale
omstandigheden wel haalt.
Gezichtsveld
- We zien alleen scherp in het centrale deel van ons gezichtsveld -> dat deel dat valt op het centrale
deel (fovea centralis) van de gele vlek (macula lutea) in het netvlies.
Fovea is 1,5 mm en bestaat uit kegeltjes
- Functie van het gezichtsveld is het overzicht over de omgeving houden, helpen met oriënteren en
opvallende zaken snel waar te nemen.
,- Gezichtsveld van een gezond oog is 140 graden en van 2 ogen 180 graden.
- Perifeer verlies: randen van gezichtsveld vallen weg, waardoor gezichtsveld beperkt is.
- Centraal gezichtsveld verlies: gele vlek in het netvlies is beschadig, waardoor gezichtsveld beperkt is.
- Je kunt ook uitvallen of cotomoen hebben verspreid over het gezichtsveld.
- Slechtziend: gezichtsveld van minder dan 20 graden, ongeacht of je daarbinnen scherp kan zien.
- Blind: gezichtsveld is beperkt tot 10 graden
Sommigen binnen deze groep zien wel nog licht en vorm, anderen helemaal niet.
, Doofblindheid: combinatie van beperkingen in horen én zien.
- Visuele beperking -> gezichtsscherpte lager dan 3/10 en gezichtsveld kleiner dan 20 graden, gemeten
voor het beste oog met brilcorrectie
- Auditieve beperking -> gehoorverlies van meer dan 40 decibel bij volwassenen en van meer dan 30
decibel bij kinderen, gemeten aan het beste oor (zonder hoortoestellen)
- In Scandinavië een functionele definitie: wanneer iemand dermate ernstige beperkingen heeft in
horen en zien dat deze zintuigen elkaar niet meer compenseren.
3 subgroepen van doofblindheid:
- Congenitale doofblindheid (aangeboren doofblindheid) -> aanwezig vanaf geboorte of voorafgaand
aan de start van de taalontwikkeling -> oorzaak: vroeggeboorte, zuurstoftekort, syndroom
- Verworven doofblindheid: beperkingen ontstaan na de start van taalontwikkeling -> vroege verworven
doofblindheid: beperkingen ontstaan in de kinderleeftijd -> syndroom van Usher.
Usher: vaak al auditief beperkt en visuele beperking neemt toe naarmate ze ouder worden.
Vooral gezichtsveld wordt minder.
- Ouderdomsdoofblindheid: ontstaan na het 55e levensjaar, meestal veroorzaakt door ouderdomsziekte
Exacte cijfers over prevalentie van slechtziendheid ontbreken. Mogelijk tussen de 0.1% en 0.4% in welvarende
landen, dus rond 4000 tot 15000 kinderen. -> blind rond de 750.
Meest voorkomende oorzaken: cerebrale visusstoornis (CVI), albinisme, nystagmus (onwillekeurige
oogbewegingen), staar en oogzenuw atrofie. Vooral in welvarende landen CVI en niet welvarende landen
netvliesbeschadigingen en hoornvlies vertroebelingen.
Ongeveer 83500 mensen in NL met doofblindheid, vooral ouderdom. Kan hoger liggen, omdat bij mensen met
een ernstige VB dit over het hoofd gezien wordt.
Factoren die van invloed zijn op het visuele functioneren
Niveaus:
- Zien: verwerken van lichtsensaties -> prikkel niet goed verwerken dan problemen met zien.
- Kijken: bewuste of onbewuste visuele aandacht, bijv. fixeren, volgbewegingen van ogen, zoeken,
reiken en grijpen.
- Waarneming: informatie bereikt hersenen en moet verwerkt worden tot beelden die geïnterpreteerd
kunnen worden, zodat herkenning mogelijk is en de persoon goed reageert op wat hij ziet.
- Stoornis op oog -> kijken en zien, stoornis hersenen (CVI) -> gevolgen voor alle 3.
Aard en ernst van de aandoening
- Opsommen van kenmerken heeft betrekking op groepsniveau, maar niet perse voor individueel kind.
- Bij een syndroom is het lastig om uitspraken te doen over ontwikkelingsmogelijkheden,
persoonlijkheid of kenmerkend gedrag van individuele kinderen. -> sommige kinderen vertonen
gedrag wel, maar andere weer niet.
- De diagnose ASS kan voorkomen bij een visuele beperking, maar niet alle kinderen met een visuele
beperking (veroorzaakt door een bepaald syndroom) heeft ASS.
Percentage ASS + visuele beperking ligt wel hoger -> blindheid gaat vaak samen met een VB en
andere stoornissen én er is veel overlap tussen gedragskenmerken van blindheid, VB en ASS.
- De aard van de visuele en functiebeperking kan sommige atypische gedragingen verklaren.
Kijk altijd naar de functie van het gedrag! -> lage gezichtsscherpte dan zal kind kijkafstand
verkleinen -> gebogen houding, gezichtsveld kleiner door inzoomen dus verlies achtergrondinfo