Geschiedenis Samenvatting
H1 t/m 5 Midden-Oosten
§1.1
Vanaf de zestiende eeuw was het Midden-Oosten onderdeel van het uitgestrekte
Ottomaanse of Osmaanse Rijk, het gebied onder gezag van de Turkse sultan. Deze
regeerde vanuit de hoofdstad Constantinopel, het huidige Istanbul. In de achttiende eeuw
brokkelde de Ottomaanse macht snel af. Deze achteruitgang had verschillende oorzaken:
- Een groeiende technologische achterstand op het Westen, zoals op het gebied van
scheepsbouw en bewapening. de ideeën van de Renaissance, de wetenschappelijke
revolutie en de Verlichting gingen aan de heersers in Constantinopel voorbij.
- De opkomst van Rusland. begin achttiende eeuw drongen de troepen van tsaar
Peter de Grote door tot de Zwarte zee, de noordrand van het Ottomaanse Rijk.
Russische schepen mochten vrij door de Bosporus en de Dardanellen varen. Na
1800 drongen de Russen ook door in de Kaukasus.
- Economisch raakte het Ottomaanse Rijk op achterstand: er groeide een
wereldeconomie. De handel in Oost-Aziatische specerijen ging vanaf de zeventiende
eeuw aan het Midden-Oosten voorbij.
- Veel van de sultans in de achttiende en negentiende eeuw misten
leiderscapaciteiten. Sultans hielden zich vooral bezig met hun hof en hun harem.
Eunuchen, gecastreerde harembewakers, oefenden invloed uit op de sultan, die het
overzicht kwijtraakte op wat zich in zijn rijk afspeelde.
- In de negentiende eeuw ontwaakte er onder de niet-Turkse onderdanen een vurig
nationalisme. Zo slaagden de Grieken er in 1860 in een eigen staat te vormen.
Daarna riepen onder meer Roemenië, Bulgarije en Servië de onafhankelijkheid uit. In
1912-1913 bestond Europees Turkije slechts uit Constantinopel en omgeving.
- Ook Noord-Afrika ging verloren. De oorzaak daarvan lag in het modern imperialisme,
men zocht naar grondstof gebieden en afzetmarkten.
,§1.2
In 1869 vond de opening van het Suezkanaal plaats. Door het Suezkanaal was het
strategisch belang van het Midden-Oosten enorm toegenomen. Omdat de toenmalige
Egyptische heerser zijn land wilde moderniseren klopte hij voor geld aan bij buitenlandse
financiers. Hij bood in ruil in 1875 zijn persoonlijk aandelenkapitaal van de Suezkanaal
Maatschappij te koop aan. De Britse premier Disraeli kocht de aandelen. De vitale zeeroute
tussen Londen en Bombay was 8000 kilometer korter geworden. Groot-Brittannië was
koploper in de imperialistische race. Frankrijk speelde ook een rol en wierp zich op als de
verdediger van de christelijke minderheden in Syrië en Libanon, Ottomaanse provincies. In
1911 maakte Italië Libië"tot een Italiaanse kolonie. In 1882 braken er in Egypte antiwesterse
rellen uit. Een invasie van Britse troepen drukte de rebellie de kop in. Zo begon een Britse
bezetting die tot 1956 zou duren. Egypte werd een Brits protectoraat. Veel Egyptenaren
ergerden zich aan de arrogante houding van de Britten. Spoedig kwam er echter een
belangrijke factor bij: olie. Na de uitvinding van de benzinemotor kwam in 1880 de
auto-industrie op gang. Begin twintigste eeuw werd in het huidige Iran en Irak de eerste
aardolie aangeboord.('het zwarte goud').In 1909 werd de Anglo-Persian Oil Company
opgericht die later bekend werd onder de naam BP, waarvan de Britse regering in 1914 51
% van de aandelen bezat. Naast de Britten en de Fransen speelden vanaf de jaren twintig in
de twintigste eeuw vooral de Amerikanen een actieve rol in het verwerven van
olieconcessies.Het gegeven dat én het strategische Suezkanaal én de al even strategische
oliereserves in het Midden-Oosten lagen, maakte van de regio in de twintigste eeuw een van
de voornaamste conflicthaarden in de wereldpolitiek.
§1.3
Omstreeks 1900 werd het Ottomaanse Rijk 'de zieke man van Europa genoemd. Het was
politiek en economisch in de greep van Europese mogendheden. Tevergeefs probeerde
sultan Abdoel Hamid II zijn gezag te versterken. Hij dreigde zelfs met de jihad, de heilige
oorlog van de moslims, om zo het westerse imperialisme het hoofd te bieden. Na het verlies
van de Balkan en Noord-Afrika was er van het Ottomaanse Rijk een staatsverband
overgebleven waarin voornamelijk Turken en Arabieren samenleefden. In Istanbul en op het
schiereiland Anatolië groeide het nationalisme onder de Turkssprekende bevolking. Voor
fanatieke Turkse nationalisten was er geen plaats voor andere nationaliteiten met een eigen
taal en cultuur. Het sterkst leefde dit eng-Turkse nationalisme onder officieren van het
Ottomaanse leger, die zich ergerden aan het verval van het rijk. Zij stichtten een
genootschap, het 'Comité van Eenheid en Vooruitgang'. Zij werden de Jong-Turken
genoemd. Zij streefden naar modernisering van de staat en afschaffing van de voorrechten
voor buitenlandse ondernemers. Enerzijds bewonderden zij de westerse techniek en
vooruitgang, anderzijds koesterden ze haat tegen de Europese overheersing. In 1908
pleegden de Jong-Turken een staatsgreep. Sultan Hamid II werd in 1909 vervangen en een
militair driemanschap van het Comité van Eenheid en Vooruitgang maakte nu de dienst uit.
Ze volgden een harde politiek van Turkificatie. De Arabieren werden er het slachtoffer van.
Zij vormden de grootste niet-Turkse bevolkingsgroep. Als reactie daarop ontwikkelden de
Arabieren een zelfbewustzijn, dat later Arabisme is genoemd. De Arabische taal werd nieuw
leven ingeblazen en Nationalistische Arabische genootschappen verspreidden geschriften
en kranten. De Westerse mogendheden zagen dit als een middel om het Ottomaanse Rijk
van binnenuit te verzwakken.
, §1.4
De Eerste Wereldoorlog betekende voor het Midden Oosten een echt breukvlak. In 1914
besloot het jong-Turkse driemanschap de kant van Duitsland en Oostenrijk -Hongarije te
kiezen. Zo kwam men in oorlog met Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Hoewel de
verwachtingen hoog gespannen waren liep de oorlog toch anders en leed men zware
verliezen. Het driemanschap nam wraak op de christelijke Armeniërs. In april 1915 besloot
men om de hele bevolkingsgroep te deporteren naar de Syrische woestijn. Deze evacuatie
eindigde in een ware dodenmars en gaf het sein voor een reeks massaslachtingen die met
recht genocide, volkerenmoord, genoemd kan worden. Tussen de zeshonderdduizend en
een miljoen Armeniërs vonden in 1915 de dood, en in latere jaren nog eens ettelijke
honderdduizenden. Deze massaslachtingen waren niet het werk van het Turkse leger als
zodanig, maar van speciale milities, gevormd uit vrijgelaten criminelen of leden van
Koerdische bendes. De regering wakkerde wel de haat aan tegen de christelijk Armeniërs.
De organisatie van de genocide stond onder direct gezag van de regeringspartij. Ook werd
de plaatselijke bevolking medeplichtig gemaakt: zij werd aangemoedigd de huizen van de
Armeniërs te plunderen. Het Armeense volk werd de hete woestijn ingedreven; iedereen wist
dat de overlevingskansen klein waren. Al wie de Armeniërs hielp onder te duiken, riskeerde
de dood door onmiddellijke ophanging. De vergelijking met Auschwitz is niet ver gezocht; het
ging namelijk om een poging een heel volk uit te roeien. Tot op de dag van vandaag is er
een meningsverschil over het bloedbad. Volgens de officiële Turkse versie van het verhaal is
ging het om een betreurenswaardig bijverschijnsel van een onoverzichtelijke oorlogssituatie.
Maar volgens de Armeniërs was het een doelgerichte volkerenmoord. Dit standpunt wordt
gedeeld door gezaghebbende historici en de EU.
§1.5
In 1915 legde de Brit Mac-Mahon, hoge commissaris van Egypte, contact met de Arabische
vorst Hoessein Ibn Ali. Deze was sjarief (hoeder) van de heilige plaatsen Mekka en Medina.
Begin 1916 kwam uit dit contact een Brits-Arabische overeenkomst voort. Hoesseins
bedoeïenen legers zouden in opstand komen tegen de Jong-Turken. In ruil daarvoor ontving
Hoessein van McMahon de belofte dat hij van de Britten een onafhankelijk koninkrijk mocht
stichten op het Arabisch schiereiland en in Syrië en Irak. Hoessein kwam zijn afspraak na.
Ook de Britten kwamen in actie en in 1918, het uur van de triomf, ontvingen de Britse en
Arabische troepen massale toejuichingen van de bevolking, als bevrijders van het Turkse
juk. De Arabieren juichten te vroeg. De Britten koesterden hun eigen plannen. Het
Midden-Oosten was te rijk aan olievoorraden en lag te strategisch, om het zomaar cadeau te
doen aan Hoessein. Bovendien verdiende de christelijke minderheden in Syrië bescherming.
In de belofte van McMahon was een voorbehoud gemaakt voor het kustgebied van Syrië,
vanwege Franse belangen. Achter de rug van de Arabieren om sloten de Britten en de
Fransen in 1916 de zogenaamde Sykes-Picot-overeenkomst. Ze spraken in het geheim af
om samen het Midden-Oosten onder elkaar te verdelen. Frankrijk zou een invloedssfeer
krijgen in Syrië en Libanon, en Engeland een landverbinding tussen de Middellandse Zee en
de Perzische golf, ongeveer het gebied van Palestina tot en met Irak. Op de Parijse
vredesconferentie van 1919 kregen de Arabieren geen poot aan de grond. In het verdrag
van Sevres (1920) werd beslist dat de Arabieren geen eigen koninkrijk kregen. Hun
gebieden werden losgescheurd van het Ottomaanse Rijk en kwamen in Brits-Franse
handen.