Toelating Psychologie 2021 Fleur Kock
Chapter 17: Biopsychology of Emotion, Stress, and Health
Biopsychology of Emotion: Introduction
LO 17.1 Summarize the major events in the history of research on the biopsychology of emotion
Case of Phineas Gage (1848): In 1848 was Phineas Gage, bouwvakker, slachtoffer van een ongeluk.
Buskruit explodeerde toen hij het aanstampte, waardoor een 3cm dik en 90cm lang aanstampijzer
zijn gezicht, schedel en brein doorboorde. Wonderbaarlijk genoeg overleefde Gage het ongeluk,
maar zijn persoonlijkheid was na het ongeluk wel veranderd. Voor het ongeluk was Gage een sociale,
aardige man, maar na het ongeluk was Gage disrespectvol en impulsief. In 1994 heeft Antonio
Damasio, neuroloog, het brein en de schedel van Gage gereconstrueerd. Uit deze reconstructie bleek
dat er hersenschade was in beide mediale prefrontale lobben. Nu weten we dat deze hersendelen
veel invloed hebben op iemands planning, besluitvorming en emotie.
Darwin’s theory of the evolution of emotion (1872): In 1872 publiceerde Darwin het boek The
Expression of Emotions in Man and Animals. Daarin betoogde Darwin, dat bepaalde emotionele
reacties, zoals menselijke gezichtsuitdrukkingen, de neiging hebben dezelfde emotionele toestanden
bij alle leden van de soort te begeleiden. Hij dacht dat uitingen van emoties het product waren van
evoluties. Hij probeerde de evolutie van emoties te begrijpen door verschillende soorten te
vergelijken. Darwins theorie kent drie hoofdideeën:
1. Uitingen van emotie komen voort uit gedrag dat aangeeft wat een dier waarschijnlijk hierna
gaat doen.
2. Als de signalen van dit gedrag voordelen heeft voor het dier, zullen ze evolueren waardoor
de communicatieve functie versterkt wordt. De oorspronkelijke functie kan dan verloren
gaan.
3. Principle of antithesis: tegengestelde berichten worden vaak gesignaleerd door
tegengestelde bewegingen en houdingen (tegenovergestelde houding geeft
tegenovergestelde emotie aan: bijv. bij honden is oren en staart omhoog agressief en oren
en staart omlaag onderwerpend). Door de principle of antithesis zijn signalen beter te
onderscheiden.
Darwins theorie verklaart de ontwikkeling van dreigingsdisplays. Oorspronkelijk waren de
confrontatie met je vijanden, opstaan en het blootleggen van je wapens dingen die gebeurden in de
vroege stadia van de strijd. Maar zodra vijanden dit gedrag begonnen te herkennen als signalen van
dreigende agressie, kregen aanvallers een overlevingsvoordeel dat hun agressie het meest effectief
kon communiceren en hun slachtoffers intimideerde zonder daadwerkelijk te vechten. Als gevolg
hiervan ontwikkelden zich uitgebreide dreigingsdisplays en namen de daadwerkelijke gevechten af.
James-Lange and Cannon-Bard theories (1900): Volgens de James-Lange theorie worden emotie-
inducerende sensorische stimuli ontvangen en geïnterpreteerd door de cortex, die veranderingen in
de viscerale organen teweegbrengt via de autonoom zenuwstelsel en in de skeletspieren via het
somatische zenuwstelsel. Vervolgens triggeren de autonomische en somatische reacties de ervaring
van emotie in de hersenen. Eerst dacht men dat emoties de emotionele gebeurtenissen en
activiteiten veroorzaakten, maar volgens de James-Lange theorie worden emoties juist veroorzaakt
door autonome activiteit en het gedrag dat wordt veroorzaakt door emotionele gebeurtenissen.
,Rond 1915 stelde Cannon en Bard een alternatief van de James-Lange theorie voor. Volgens de
Cannon-Bard theorie hebben emotionele stimuli twee onafhankelijke prikkelende effecten: ze
prikkelen het gevoel van emotie in de hersenen en de expressie van emotie in het autonome en
somatische zenuwstelsel. Een verschil met de James-Lange theorie
is dat de Cannon-Bard theorie naar emoties en uitdrukking van
emoties kijkt als parallelle processen die geen direct causaal
verband hebben.
De James-Lange en Cannon-Bard theorieën doen verschillende
voorspellingen over de rol van feedback van autonome en
somatische systeemactiviteit. Volgens de James-Lange theorie
hangt emotionele ervaring volledig af van autonome en
somatische systeemactiviteit en volgens de Cannon-Bard theorie is
emotionele ervaring hier juist volledig onafhankelijk van. Beide
extreme posities zijn onjuist. Mensen van wie de autonome en
somatische feedback grotendeels is geëlimineerd door een
gebroken nek, ervaren nog steeds emoties. Er zijn ook veel
rapporten waaruit is gebleken dat autonome en somatische
feedback op emotionele stimuli de emotionele ervaring kan
beïnvloeden.
Doordat er geen ongekwalificeerde ondersteuning is gevonden
voor de James-Lange of Cannon-Bard theorie, ontstond de
moderne biopsychologische visie. Volgens deze opvatting kan elk
van de drie hoofdfactoren in een emotionele reactie – perceptie
emotie-inducerende stimulus, autonome en somatische reacties
op de stimulus en de ervaring van de emotie – de andere twee beïnvloeden.
Sham Rage (1929): Bard ontdekte in 1929 dat decorticate cats (katten waarvan de cortex verwijderd
is) agressief reageren op de kleinste prikkels. De agressieve reacties zijn ongepast ernstig en niet
gericht op een bepaald doel. Bard verwijst naar de overdreven, slecht gerichte agressieve acties als
sham rage (schijnwoede). Sham rage kan worden opgewekt bij katten van wie de hersenbollen zijn
verwijderd tot aan de hypothalamus. Als de hypothalamus ook is verwijderd, kan er geen sham rage
ontstaan. Hieruit concludeert Bard dat de hypothalamus kritisch is voor de uiting van agressieve
reacties en dat de cortex deze moet remmen en sturen. Zonder cortex zijn de agressieve reacties dus
niet geremd of gestuurd, waardoor ze overdreven en slecht gericht zijn en zonder de hypothalamus
kan er geen agressieve reactie zijn.
Limbic system and emotion (1937): in 1937 stelde Papez voor dat emotionele uitingen gecontroleerd
worden door verschillende onderling verbonden kernen die rond de thalamus liggen. Deze
belangrijkste kernen uit dit circuit heten samen het limbic system: de amygdala, hypothalamus,
olfactory bulb, septum, cingulate cortex, fornix, hippocampus en de mammillary body. Papez stelde
dat emotionele toestanden worden uitgedrukt door de werking van andere structuren van het circuit
op het gebied van de hypothalamus en dat ze worden ervaren door hun werking op de cortex. Papez’
theorie werd in 1952 herzien en uitgebreid door Paul McLean onder de naam van Limbic system
theory of emotion.
Klüver-Bucy syndrome (1939): in 1939 werd door Klüver en Bucy een nieuw syndroom ontdekt bij
apen waarvan de voorste temporale lobben waren verplaatst. Het syndroom heeft de volgende
kenmerken: alles eten wat eetbaar is, verhoogde seksuele activiteit gericht op ongepaste objecten,
, neiging om bekende objecten herhaaldelijk te onderzoeken, neiging om objecten met de mond te
onderzoeken en gebrek aan angst. De meeste symptomen worden veroorzaakt door schade aan de
amygdala. De amygdala is erg belangrijk voor onderzoek naar emotie. Het Klüver-Bucy syndrome is
kwam ook voor bij een man met een breininfectie.
LO 17.2 Summarize the research on the relationship between the autonomic nervous system (ANS)
and emotions
Onderzoek naar de rol van het autonome zenuwstelsel (ANS) in emotie heeft zich gericht op twee
kwesties: de mate waarin specifieke patronen van ANS-activiteit geassocieerd zijn met specifieke
emoties en de effectiviteit van ANS-metingen bij polygrafie.
Emotional specificity of the autonomic nervous system: de theorieën van James-Lange en Cannon-
Bard verschillen in hun opvattingen over de specificiteit van het autonome zenuwstelsel. De James-
Lange theorie zegt dat verschillende emotionele stimuli verschillende patronen van ANS-activiteit op
gang brengen en dat deze verschillende patronen ook verschillende emotionele ervaringen
voortbrengen. De Cannon-Bard theorie zegt dat alle emotionele stimuli hetzelfde patroon van ANS-
activiteit op gang brengen en dat het organisme op actie voorbereidt (verhoogde hartslag, bloeddruk
ademhaling, etc.). Experimenteel bewijs suggereert dat de specificiteit van ANS-activiteit ergens
tussen de twee extremen van de theorieën ligt (tussen totale specificiteit en totale algemeenheid). Er
is geen bewijs dat alle emoties geassocieerd zijn met hetzelfde ANS-patroon, maar er is ook geen
bewijs dat elke emotie wordt gekenmerkt door een specifiek ANS-patroon.
Polygraphy: polygraphy is een leugendetectortest. Er wordt gekeken naar ANS-emotie indexen om af
te leiden of dat iemand de waarheid spreekt. Polygraaftests zijn niet onfeilbaar, omdat het nooit
100% zeker is dat iemand de waarheid spreekt of niet. Bij studies naar polygrafie wordt de mock
crime procedure gebruikt. Vrijwilligers doen dan mee aan een mock crime en doen daarna een
polygraaftest, waarbij de examinator niet weet of ze schuldig zijn of niet. Bij een leugendetectortest
wordt liegen geassocieerd met grotere sympathieke activering. Ondanks dat polygrafie vaak
leugendetectie wordt genoemd, meet het geen leugens, maar ANS-activiteit. Bij de guilthy-
knowlegde technique vertelt de examinator allerlei gegevens over het ongeval aan de verdachte,
deels waar en deels niet. Een onschuldige zal op elk gegeven hetzelfde reageren, omdat ze niet
weten wat waar is en wat niet. Een schuldige zal verschillend reageren.
LO 17.3 Describe research on the facial expression of emotions
Ekman en Friesen zijn uitblinkende onderzoekers op het gebied van emotie. In 1960 begonnen zij
met het analyseren van honderden films en foto’s waar mensen verschillende emoties ervaarden.
Hieruit vormden zij een atlas van gezichtsuitdrukkingen die geassocieerd worden met verschillende
emoties.
Universality of facial expressions: mensen uit verschillende culturen maken dezelfde
gezichtsuitdrukkingen bij dezelfde situaties en kunnen de emotionele betekenis van verschillende
gezichtsuitdrukkingen correct identificeren bij mensen van buiten hun eigen cultuur. Mensen uit New
Guinea die geen contact hadden met de buitenwereld kunnen dezelfde emoties als wij herkennen.
Primary facial expressions: Ekman en Friesen hebben uit onderzoek geconcludeerd dat er zes
primaire emoties met daarbij horende gezichtsuitdrukkingen zijn: verrast, boos, verdriet, afkeer,
angst en blijdschap. Niet-primaire gezichtsuitdrukkingen worden gevormd uit combinaties van de zes
primaire gezichtsuitdrukkingen.