Samenvatting Vastgoedeconomie
- Absoluut: is in cijfers
- Relatief: in %
Indexcijfers en kengetallen (rekenen)
Een indexcijfer is een verhoudingsgetal:
In 2005 = 149.500 euro
In 2010 = 230.000 euro
2010 is bijv. het basisjaar (=100)
Dan is 2005: 149.500/230.000 x 100 = 65
Krapte indicator: is het getal dat de verhouding tussen het aanbod en het aantal transacties
weergeeft.
Simpel gezegd, krapte indicator is 5, dan heeft de consument keuze uit 5 woningen
Consumeren: kopen van goederen
Sparen: uitstellen van consumeren
Consumptiegoederen: Brood & tandpasta
Investeringsgoederen: Worden gebruikt door bedrijven voor de productie van eindgoederen
Verschil is consumptiegoederen (niet en wel duurzaam) worden gebruikt ter consumptie en
investeringsgoederen ter productie van andere goederen (Duurzaam)
Doel budgetonderzoeken: Het samenstellen van actuele en internationaal vergelijkbare
gegevens over de consumptieve bestedingen van huishoudens.
Organisatie budgetonderzoeken: CBS
CBS speelt belangrijke rol in het verzamelen van allerlei gegevens over de Nederlandse
samenleving, en de Nederlandse economie.
Consumenten prijsindex -> Belangrijke maatstaf voor het meten van de gemiddelde
prijsontwikkeling in Nederland. Wordt onder andere gebruikt voor loononderhandeling, de
indexering van huren en lijfrente en voor het aanpassen van belastingtabellen.
CBP: (Centraal Plan Bureau) speelt belangrijke rol bij prognoses (voorspellingen) voor de
economische ontwikkelingen in Nederland en dienen als basis van de troonrede.
Is verantwoordelijk voor de macro economische verkenning
Prijsindexcijfer: Hierbij heb je een basisjaar, waar cijfers tegen afgezet worden, en
wegingsfactoren worden periodiek door middel van een budgetonderzoek opnieuw bepaald.
Bijv: Hoeveel geld een gezin uitgeeft aan diverse productgroepen.
Prijsgevoeligheid van de vraag. Bij sommige producten heeft prijs geen invloed op de vraag.
Bijv: Bij zout dat heb je altijd nodig.
,Het CPI (Consumentenprijsindex) wordt ook gebruikt voor aanpassing van de huurprijzen in
de vrije sector en/of bedrijfspanden. Het CBS berekent het CPI. Zo wordt eenvoudig
huurverhoging of verlaging vastgesteld.
Jaar op jaar methode: Berekenen we eventuele huurverhoging door, en maken we een
vergelijking met telkens het vorige jaar.
Vb.
CPI: 2017 = 114,71
CPI: 2018 = 115,83
Verschil is 115,83/114,71 = 1,00098 = 0,98%
Huurprijs was in 2017, 700 euro -> dan is het in 2018 -> 700x1,00098 = 706,86
Huurquote: Dat gedeelte van het besteedbaar inkomen dat besteed wordt aan huur.
Dit wordt gebruikt om te meten of huishoudens niet te veel kwijt zijn aan de huur van hun
inkomen.
Individuele en collectieve vraagcurven.
Factoren die de vraag naar een goed bepalen zijn inkomen en prijs.
Vraagfuncties: het verband tussen prijs en vraag.
Collectief: van alle consumenten samen
Ceteris Paribus: Om het effect van veranderingen te kunnen meten, gaat men ervan uit dat
andere variabelen hetzelfde blijven.
Bijv. Huizenprijzen dalen, dan stijgt de vraag waarschijnlijk. (Als de inkomens gelijk blijven)
Een vraagcurve schuift evenwijdig aan zichzelf als een van de ceteris paribus vraagfactoren
veranderd.
Gewijzigde omstandigheden in vraagfunctie verwerken.
- Meer vragers op de markt
- Meer inkomen
- Behoefte schema’s veranderen, ten gunste van product. Bijv. Effectieve reclame.
Prijsgevoeligheid
- Luxegoederen
- Inferieure goederen: goedkope huismerken (AH-basic)
- Noodzakelijke of primaire goederen
Inkomens en inkomensverdeling
Bruto inkomen (inkomen inclusief belasting en sociale premies)
Af: belasting & sociale premies
= beschikbaar/ netto inkomen (rest. Na belasting en premieheffing)
Af: uitgaven voor primaire levensbehoeften en vaste lasten
Blijft over: vrij besteedbaar/discretionair inkomen
, Nominaal inkomen: Uitgedrukt in geld
Reëel inkomen: Wordt er rekening gehouden met inflatie
Modaal inkomen: Meest voorkomende inkomen
Personele inkomensverdeling: Een verdeling van inkomens over goederen
Een direct gevolg van inflatie is de reële schulden dalen. Geld wordt minder waard.
Categoriale inkomensverdeling: Geeft aan hoeveel % van het totale inkomen wordt
verdiend met de verschillende productiefactoren
Primaire inkomensverdeling: Gaat over de verdeling van primaire inkomens, vallen ook
dividenden (uit aandelen) en rente (uit leningen) onder.
Secundaire inkomensverdeling: Is de primaire inkomensverdeling gecorrigeerd door
belastingen en sociale uitwerkingen
De samenhang van projectontwikkelaars, aannemers en andere ondernemingen op de
ontroerend goed markt is dat ze elkaar nodig hebben.
- Conjunctuur bij een economische groei: Er wordt meer verkocht
- Met lage rente sluiten meer mensen een lening af
Bezettingsgraad: % van de productiecapaciteit
Overbezetting: Als het productieapparaat meer produceert dan begroot
Onderbezetting: Minder geproduceerd dan begroot
Marktvormen en marktmechanisme
Micro-economie: Bekijken we het gedrag van de individuele consument en individuele
product.
Concrete markt: Komen vrager & aanbieder fysiek bij elkaar en er zijn goederen die
verhandeld worden.
Abstracte markt: Ontmoeten de aanbieder en vrager elkaar niet.
Bijv: Huizenmarkt, oliemarkt, arbeidsmarkt
4 marktvormen:
- Volledige mededinging: Veel aanbieders, homogeen, transparant en veel toetreders.
Bijv. De bloemenmarkt
- Monopolie: 1 aanbieder, homogeen/heterogeen, transparant, toetreders (+/-)
Bijv. Aardolie
- Oligopolie: Weinig aanbieders, homogeen/heterogeen, ondoorzichtig, toetreding
weinig, innovatief gedrag, veel marktmacht, grootschaligheid. Bijv. Luchtvaart
Prisenor dilemma! Om tot een optimale oplossing te komen zullen ze moeten
samenwerken. Wanneer 1 er niet aan houdt heeft hij een veel groter voordeel
- Monopolistische concurrentie: Veel aanbieders, heterogeen, transparant en (+/-)
toetreders. Bijv. Makelaar met woningen, restaurant met eigen klantenkring (je wilt
je onderscheiden, door bijv. eigen gerechten, kwaliteit)