Het boek Vastgoedeconomie Basistheorie 2019 Vastgoeddeskundige (Mw. Drs. C.W.M. van Veen) is volledig samengevat. Ideaal voor beginnende makelaars/taxateurs die een cursus volgen (bijv. bij IPD) of voor studenten die affiniteit hebben met de vastgoedsector.
Vastgoedeconomie Basistheorie 2019
Vastgoeddeskundige (Mw. Drs. C.W.M. van Veen)
Hoofdstuk 1 Inleidende begrippen
Het woord ‘economie’ is afkomstig uit het Grieks en betekent ‘huishouding’ pf
‘huishoudkunde’. Behoeften kunnen we op verschillende manieren indelen in
categorieën:
- Je hebt primaire en secundaire behoeften. Primaire behoeften zijn bijvoorbeeld
voedsel en onderdak. Secundaire behoeften zijn zaken als een televisie en auto.
- Je hebt stoffelijke en onstoffelijke behoeften. Stoffelijke behoefte is bijvoorbeeld
een iPhone. Onstoffelijke behoefte is een theatervoorstelling bijvoorbeeld.
- Je hebt individuele en collectieve behoeften. Individuele behoefte wordt door
een individu zelf ingevuld (nieuwe kleding). Collectieve behoefte is bijvoorbeeld
een goede infrastructuur.
Schaarste is de continue spanning die aanwezig is tussen de beschikbare middelen
enerzijds en de behoeften van een individu anderzijds. Schaarse beschikbare
middelen noemen we ook wel ‘alternatief aanwendbare middelen’. Ze zijn namelijk
aan te wenden (uit te geven) aan tal van mogelijke alternatieven.
Niet-schaarse goederen worden ook wel vrije-goederen genoemd. Dit zijn
goederen die iedereen kosteloos kan gebruiken zonder dat ze ‘op’ gaan (voorbeeld
is een wandeling in de buitenlucht).
SCHAARS BETEKENT DAT HET ‘OP’ KAN GAAN. ZELDZAAM BETEKENT DAT ER
NIET VEEL VAN IS.
Welvaart kunnen we omschrijven als de mate waarin de behoeften zijn bevredigd.
Welvaart kijkt echter alleen naar de materiële zaken en wordt daarom ook wel
‘welvaart in enge zin’ genoemd. Het zegt niets over het feit of men al dan niet
gelukkig is. De mate van tevredenheid wordt weergegeven door het begrip welzijn.
Welzijn noemen we dan ook wel ‘welvaart in ruime zin’.
Je kunt op verschillende manieren inkomen verwerven, zoals:
- Door het leveren van arbeid (loon)
- Door het beschikbaar stellen van kapitaal (dividend en rente)
- Door het verhuren van grond (pacht)
- Door het voeren van een eigen onderneming (winst)
Alle transacties waarvoor een inkomen wordt ontvangen, rekenen we tot de formele
economie. De transacties waarvoor géén inkomen wordt ontvangen, rekenen we tot
de informele economie. Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap zijn de
leveranciers van het inkomen en worden productiefactoren genoemd.
,Consumptie is het aanwenden van goederen/diensten voor de bevrediging van
behoeften. Het beslismoment of men tot consumptie overgaat, is afhankelijk van
een aantal factoren:
- Noodzaak
- Hoogte van het inkomen
- Hoogte van de rente
- Verwachtingen
Produceren is het geschikt maken van goederen en diensten voor gebruik. Anders
gezegd: het toevoegen van waarde aan grond- en hulpstoffen, halffabricaten of
gereed product of dienst, zodat deze geschikt worden gemaakt voor de verkoop.
Wanneer kopers én verkopers beide daadwerkelijk aanwezig zijn op de markt,
spreken we van een concrete markt. Wanneer kopers én verkopers beide niet
aanwezig zijn, dus ze elkaar ook niet ontmoeten (aandelenmarkt), spreken we van
een abstracte markt. De prijs waartegen een product of dienst van de verkoper
overgaat op de koper, noemen we de evenwichtsprijs.
De overheid in Nederland bestaat uit het Rijk, de provincies en de gemeenten. In
Nederland kennen we het vrije marktmechanisme. Dit betekent dat vraag en
aanbod de hoogte van de prijzen en de productie bepalen. De functies van de
overheid met betrekking tot de economie kunnen we indelen in:
- Allocatiefunctie
- Herverdelingsfunctie
- Stabilisatiefunctie
De economie kan bekeken worden op verschillende niveaus: namelijk micro, meso
en macroniveau.
- Microniveau: kijk je naar het individuele gedrag van consumenten en
producten.
- Mesoniveau: de mesoniveau ligt op het niveau van bedrijfstakken en
sectoren en ligt dus tussen de micro en macro economie in.
- Macroniveau: kijk je naar het gedrag van een land in zijn totaal.
Een term die we vaak tegenkomen in deze module is de term: ceteris paribus; dit
betekent de overige omstandigheden gelijkblijvend.
Hoofdstuk 2 Banken en kapitaalmarkten
Handel die uitsluitend (alleen) via ruilen geschiedt (dus niet via geld) noemen we
ruilhandel. Ruilhandel kent veel nadelen:
- Hoe bepaal je de waarde van de verschillende goederen?
- Er was niet altijd behoefte aan elkaars producten
- bederfelijke producten moet je snel ruilen
,de intrinsieke waarde is de werkelijke waarde die de munt vertegenwoordigt.
Wanneer de intrinsieke waarde gelijk of groter is dan de nominale waarde, spreken
we van intrinsiek volwaardige munten. Wanneer de intrinsieke waarde kleiner is dan
de nominale waarde, spreken we van intrinsiek onvolwaardige munten. De
nominale waarde is de waarde die eraan toegekend wordt.
Met de Fiduciaire waarde bedoelen we dat we vertrouwen hebben in de waarde en
de stabiliteit van de munt en er dus een grotere (nominale) waarde aan hechten dan
de werkelijke (intrinsieke) waarde die het vertegenwoordigt.
De definitie van geld: geld is een object dat in een bepaald land/gebied algemeen
aanvaard wordt als betaling voor goederen en diensten en voor de terugbetaling
van schulden. Geld wordt ook wel ongedifferentieerde koopkracht genoemd; in ruil
voor geld is bijna alles te koop. Geld heeft drie functies:
- Ruilmiddel
- Rekeneenheid
- Oppotmiddel
In ieder land is een bepaalde hoeveelheid geld in omloop. Dit wordt de
maatschappelijke geldhoeveelheid genoemd en wordt vaak uitgedrukt met M1.
Definitie: het chartale en girale geld in handen van het publiek.
- Chartaal geld: dit is het stoffelijke (tastbare) geld, bestaande uit
munten en bankbiljetten. De Europese Centrale Bank is de enige instantie die
de bevoegdheid heeft om munten en bankbiljetten uit te geven.
- Giraal geld: dit is niet-tastbaar geld en bestaat uit direct opeisbare
vorderingen die het publiek heeft op de banken in de vorm van een tegoed
op een rekening. Met direct opeisbaar wordt bedoeld dat het geld niet is
vastgezet voor een bepaalde periode, maar dat de rekeninghouder zijn geld
direct op kan nemen wanneer hij dat wil. Met publiek wordt bedoeld alle
particulieren en bedrijven.
Maatschappelijke geldhoeveelheid (M1) wordt ook wel enge geldhoeveelheid of
primaire liquiditeitenmassa genoemd. We kennen ook een secundaire
liquiditeitenmassa, welke wordt aangeduid met M2. dit zijn niet direct opeisbare
vorderingen van het publiek op banken, met een looptijd korter dan twee jaar. Dit
geld wordt ook wel ‘’bijna-geld’’ of ‘’near money’’ genoemd. De belangrijkste
vormen van secundaire liquiditeiten zijn:
- Niet direct opneembare spaartegoeden met een looptijd van
maximaal twee jaar.
- Termijndeposito’s: dit zijn tegoeden die voor een bepaalde korte tijd
zijn vastgezet.
- Kortlopende valutategoeden, bijvoorbeeld een dollarrekening bij een
bank.
, Wanneer de totale geldhoeveelheid toeneemt, spreken we van materiële
geldschepping. Wanneer de totale geldhoeveelheid afneemt, spreken we van
materiële geldvernietiging. De instellingen die de maatschappelijke
geldhoeveelheid kunnen vergroten of verkleinen zijn:
- De centrale overheid (het Rijk): via het muntgeld
- De Europese Centrale Bank: via de bankbiljetten
- De primaire banken: via het girale geld
Er zijn drie vormen van geldschepping:
- Substitutie: het omzetten van chartaal geld in giraal geld of andersom.
Deze vorm van geldschepping of geldvernietiging noemen we formele
geldschepping of formele geldvernietiging.
- Transformatie: dit is het omzetten van geld in niet-geld (vreemde
valuta) of andersom. Door het omzetten wijzigt de maatschappelijke
geldhoeveelheid. Deze vorm van geldschepping of geldvernietiging
noemen we materiële geldschepping of materiële geldvernietiging.
- Wederzijdse schuldaanvaarding: dit betreft de kredietverlening van
primaire banken aan derden. Bij het verstrekken van een hypotheek, stijgt de
maatschappelijke geldhoeveelheid en spreken we dus over geldschepping.
Bij aflossing van de hypotheek spreken we dan weer over geldvernietiging.
Deze vorm van geldschepping en geldvernietiging noemen we ook materiële
geldschepping en materiële geldvernietiging.
Vanuit de centrale bank geldt de eis dat het liquiditeitspercentage van de bank
minimaal 25% is.
John Maynard Keynes was een beroemde Britse econoom die stelde dat er drie
verschillende motieven zijn waarom mensen geld als liquiditeit wensen aan te
houden. Hij noemde dit de liquiditeitsvoorkeurtheorie. De motieven zijn;
transactiemotief, voorzorgmotief en speculatiemotief.
De geldhoeveelheid (M1) is in handen van het publiek. Zij heeft als het ware het geld
‘in kas’. We onderscheiden twee soorten kassen:
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Binkie433. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,48. Je zit daarna nergens aan vast.