Internationaal en Europees strafrecht Hoorcolleges
Week 1A Inleiding
I. Begrippen
- Internationaal strafrecht
- Europees strafrecht
- Droit pénal international
- Droit international pénal
- Supranationaal strafrecht
- Transnationaal strafrecht
Dit verschuift ook geleidelijk over de tijd. Internationaal strafrecht betekent tegenwoordig het
strafrecht van de internationale tribunalen. Vroeger had dit een bredere betekenis; regels van
nationaal recht die gaan over de uitlevering, wederzijdse rechtshulp, rechtsmacht, etc.
Voor Europees strafrecht gold eerst het recht van de Raad van Europa. Tegenwoordig is die
term vaker terug te vinden als strafrecht van de Europese Unie.
Droit pénal international en droit international pénal betekenen min of meer vergelijkbare
dingen als hiervoor werd genoemd. Droit pénal international betekent nationaal recht dat
betrekking heeft op internationaal recht. Internationaal recht dat betrekking heeft op het
strafrecht; dit is droit international pénal. Transnationaal strafrecht is een soort complex van
normen zowel internationaal als nationaal niveau dat betrekking heeft op
grensoverschrijdende, ernstige, criminaliteit.
In de situatie dat twee grenzende landen elkaar willen helpen of iemand wil uitleveren, zijn er
ook internationale regels (voor bijv. samenwerking) in het nationale recht. Die landen kunnen
bilaterale verdragen sluiten. De Raad van Europa probeert al lang rechtshulpverdragen op te
stellen. Ook het EVRM is een belangrijk verdrag. Daarboven bestaat ook nog het
internationale niveau. Hieronder vallen tribunalen, waaronder ICC. Ook tribunalen hebben
een eigen gesloten stelsel. Het is dus ofwel nationaal niveau of internationaal niveau.
Hoewel er geen Europeesrechtelijk niveau is, wordt harmonisatie wel steeds krachtiger,
vooral door de EU. Met name delicten worden geharmoniseerd (bijv. drugshandel,
witwassen, cybercriminaliteit, etc.); geen algemene leerstukken worden geharmoniseerd.
Ook het procesrecht en sancties worden geharmoniseerd. De EU harmoniseert ook regels
over samenwerking. Ook zijn er steeds meer instanties die aan strafrechtelijke handhaving
doen of assisteren, zoals het Europees OM, Europol en Eurojust. Het Europees OM bestaat
sinds dit jaar en gaat personen vervolgen in de lidstaten zelf.
De strafrechtspleging internationaliseert en daardoor verandert het Nederlandse strafrecht
ook. Het geldende recht is dus niet alleen meer te vinden in de Nederlandse wet of
jurisprudentie. Ook de bronnen hierbij veranderen. De termen soevereiniteit en
intergouvernementeel worden steeds vager en daardoor is supranationaal de nieuwe term
om dit op te vangen.
Het beginsel van wederzijdse erkenning houdt in: een beslissing die in het ene land
genomen is, moet worden erkend in het andere land alsof het een beslissing is van de eigen
autoriteit.
Soevereiniteit heeft twee aspecten: het interne en externe aspect. Het interne aspect houdt
in dat een soevereine staat de bevoegdheid heeft om binnen zijn territoir bindende
beslissingen te nemen. Het externe aspect houdt in dat een soevereine staat daarbij geen
inmenging van andere staat heeft te dulden.
,Het gouvernementeel perspectief houdt in dat soevereine staten zichzelf binden in de
onderlinge samenwerking. Het supranationaal perspectief houdt in een autonome
rechtsorde, geplaatst boven lidstaten, hun bevoegdheden beperkt.
Er kan een onderscheid worden gemaakt bij rechtshulp, namelijk: primaire en secundaire
rechtshulp. Bij primaire strafhulp doet staat A afstand van de uitoefening recht tot
vervolging/strafexecutie en staat B neemt de vervolging/strafexecutie over. Bij secundaire
rechtshulp verricht staat B een ondersteunende handeling ten behoeve van
opsporing/vervolging/berechting/strafexecutie in staat A. Ook uitlevering/overlevering en
“kleine” rechtshulp valt hier onder. Onder kleine rechtshulp vallen bijvoorbeeld de
doorzoeking en de inbeslagneming.
De rechtshulp in strafzaken kan op twee grondslagen zijn gebaseerd. De eerste is op
klassieke grondslag. Hierbij is sprake van een verzoek. Voorbeeld:” staat A verzoekt
rechtshulp aan staat B en staat B beslist of hij gevolg geeft. De tweede grondslag is op het
beginsel van wederzijdse erkenning. Hierbij is sprake van een bevel. Voorbeeld: de
rechterlijke autoriteit van lidstaat A geeft een bevel, de rechterlijke autoriteit van lidstaat B
erkent dat bevel en legt het ten uitvoer, alsof het een nationaal bevel was.
Bij de rechtshulp zijn er twee modellen van het strafproces. De eerste is het dynamisch
model:
Opsporing -> Vervolging -> Berechting -> (Appel/cassatie) -> Executie.
Het tweede model is het statisch model:
Openbaar ministerie -------------------- Verdachte
Rechter
II. Rechtsbronnen
Nederlands recht
- Wetgeving
o Wetboek Sr voor rechtsmacht en ne bis in idem
o Wetboek Sv voor kleine rechtshulp, overdracht en overname strafvervolging
o Bijzondere wetten zoals Uitleveringswet, Overleveringswet, WOTS en WETS.
Internationaal recht
- Bilaterale verdragen
- Multilaterale verdragen zoals Raad van Europa en VN
- Europees recht, waaronder EU-verdrag, verdrag betreffende werking van de EU,
handvest van de grondrechten van de EU en secundair EU-recht.
Week 1B
I. Inleiding
Tijdens WO II heeft Hitler een hele samenleving ‘geregeld’ zonder checks and balances.
Ditzelfde gebeurt op dit moment in Polen. Hier wordt het goed functioneren van de staat, het
afgewogen stelsel van machtsevenwicht, als het ware uitgeschakeld. Nu is de vraag of de
EU in staat is daartegen iets te doen. Dat is met Polen erg moeilijk gebleken. Sowieso het
ontnemen van het stemrecht en in de Raad is de facto onmogelijk, want hier moeten de
lidstaten mee instemmen (Hongarije wil hier echter niet mee instemmen). Nu heeft de EC
bedacht dat er een ander mechanisme is, namelijk conditionaliteit. Dit is een financiële regel.
Hierbij is ook het arrest LM van belang en kan worden gezien als het basisarrest; is wel een
terughoudende uitspraak.
,II. Europees straf(proces)recht algemeen
De oude pijlerstructuur
De vraag die hier centraal staat is: hoe zat de EU in elkaar voor het Verdrag van Lissabon?
Daarvoor bestonden de Europese Gemeenschappen; de Europese Gemeenschap voor
Kolen en Staal, Europese Economische Gemeenschap en Eurotom. Die drie
gemeenschappen werden de European Union.
Als overkoepelende ruimte voor die drie pijlers werd de EU opgericht. De eerste pijler zijn de
Europese gemeenschappen met de communautaire methode. De Commissie stelt
wetgevingsvoorstellen voor. Het Hof van Justitie is bevoegd om allerlei preliminaire vragen te
beantwoorden en implementatie is bindend met richtlijnen en verordeningen. De tweede
pijler is op intergouvernementeel terrein en is het gemeenschappelijk buitenlands- en
veiligheidsbeleid. De lidstaten willen nog wel macht houden, daardoor is deze pijler
intergouvernementeel. De derde pijler is de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.
In die pijlers zit ook een bepaalde ontwikkeling. Je kunt moeilijk zeggen dat de pijlers een
bepaald karakter hebben, omdat ze ook door jaren heen ontwikkeld zijn. Tussen het Verdrag
van Maastricht en het Verdrag van Lissabon (1992-2009) zit een behoorlijke tijd en zijn best
veel dingen veranderd. De politiële en justitiële samenwerking in strafzaken voor dat Verdrag
van Lissabon in werking trad was al wat minder intergouvernementeel dan de derde pijler bij
het Verdrag van Maastricht was. Andere tussentijdse verdragen hadden daar al belangrijke
wijzigingen in aangebracht.
Belangrijke momenten/scheidslijnen tussen die pijlers.
Een van de terugkerende vragen was of je onder die eerste pijler wetgevingshandelingen
mocht maken, richtlijnen, met name die op het terrein van het strafrecht kwamen. In eerste
instantie zou je denken het strafrecht valt onder de derde pijler (samenwerking in
strafzaken), maar onder die eerste pijler zitten allerlei beleidsterreinen zoals milieu, transport,
klassieke economische beleidsterreinen. Hier zijn soms strafrechtelijke maatregelen bij
nodig. Als het gaat om milieu, moet rekening worden gehouden met allerlei zware sancties,
dus ook strafsancties. Daarom was de verleiding ook wel groot, om onder die eerste pijler te
proberen, door middel van richtlijnen, strafrechtelijke maatregelen voor te schrijven, die de
lidstaten moesten implementeren naar nationaal recht. Dit is ook gebeurd. De zaak HvJ 2005
(zaak C-176/03) ging over een richtlijn voor milieu waarin de Commissie had voorgesteld
strafrechtelijke sancties verplicht te stellen in de lidstaten. Dat leidde tot verzet binnen de
Raad en de Raad vond dat strafmaatregelen onder de derde pijler vielen en die richtlijn is
onder de verkeerde rechtsinslag opgesteld en moet worden vernietigd. Het HvJ: als het
nodig is voor de effectieve handhaving van het Uniebeleid op een beleidsterrein dat valt
onder de eerste pijler, dan mag de Europese gemeenschap, dus in die eerste pijler,
richtlijnen opstellen waar strafmaatregelen in staan.
- Dit was fijn voor de Commissie; dan mocht men doorgaan met het opstellen van
richtlijnen.
De Commissie bleef dus richtlijnen opstellen, maar de Raad wilde voorgaande kwestie toch
nog een keer voorleggen aan het HvJ. Dit was twee jaar later in de zaak HvJ 23 oktober
2007 (C-440/05) en ging om een ander wetsgevingsinitiatief. Ook hier betrof het een
milieuzaak, over de verontreiniging van schepen. Dit is een min of meer vergelijkbare
kwestie. Het HvJ: de Europese Gemeenschap mag inderdaad wel bij richtlijnen voorschrijven
aan de lidstaten dat als ze bepaalde milieuovertredingen met straf mogen bedreigen, maar
de Europese Gemeenschap mag dan niet zo ver gaan dat ze dan ook de aard en zwaarte
van de sanctie voorschrijft. Dus de Europese Gemeenschap in die eerste pijler mag wel
zeggen dat je strafrechtelijk mag handhaven, maar de strafzwaarte/maximum straffen, het
soort straffen dat er opgesteld moet worden, dat mag de Europese Gemeenschap niet
voorschrijven.
- Dit was een kleine terugtrekking in die strijd.
, Dit is een belangrijke discussie geweest en nog steeds zijn de sporen daarvan terug te zien
in de verdragen. Als men kijkt naar art. 83 VWEU, dan staat daar een onderverdeling in lid 1
en lid 2. Lid 1 gaat over de harmonisatie van zware criminaliteit en lid 2 gaat over de
strafrechtelijke handhaving van andere criminaliteit (op andere gebieden), zoals milieu. Dat is
dus de discussie en die is teruggekomen in het verdrag in die vorm. Dus lid 1 geeft de
klassieke rechtsgrondslagen en lid 2 de verwerking van de discussie van de Raad en
Commissie.
De Europese constitutie
Inmiddels is grotendeels de pijlerstructuur opgeheven en de EU is meer één geheel (met het
Verdrag (VEU), het werkingsverdrag (VWEU) en het Handvest als belangrijkste bronnen). De
basis van de EU is dat het tegenwoordig meer een consistent geheel is. Het VEU en VWEU
zijn de belangrijkste bronnen hiervan. In het VEU staan een aantal fundamentele noties
opgesomd in art. 2 VEU: “menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de
rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten”. Deels is het van belang dat de EU zo’n
karakter heeft om te kunnen beschermen tegen aanvallen op haar legitimiteit uit de lidstaat.
Een vraag die erg relevant is, is hoe de mensenrechten/grondrechten doorwerken in de
Europese constitutie? Art. 6 VEU biedt daarvoor in feite een heel belangrijk handvat. Primair
heeft de EU het Handvest van de Grondrechten. Net als het VEU en VWEU is dat primair
EU-recht, onderdeel van de kern van de EU. Dat is duidelijker als men kijkt in de rechtspraak
van het HvJ; verdragen gaan over grondrechten, mensenrechten. Dan haalt het HvJ primair
het Handvest aan. Kijk hierbij ook naar het arrest LM en de arresten die voor dit college
staan voorgeschreven. In die arresten beoordeelde het HvJ onder welke voorwaarden een
overlevering naar een andere lidstaat moet worden gestopt, vanwege een waarschijnlijke
schending van mensenrechten. Bij de zaak Aranyosi en Caldararu ging het om het verbod
van onwettelijke of vernederende behandeling. Bij LM over het recht op een onafhankelijke
rechter. In beide gevallen interpreteerde het Hof dat recht primair naar de regels van het
Handvest. Art. 4 Handvest bevat het verbod op onmenselijke en vernederende behandeling
of bestraffing. Art. 47 Handvest bevat doeltreffende en onpartijdige rechtspraak. Dat zijn de
normen die het HvJ gebruikt in de rechtspraak om tot een oplossing te komen; dus het
Handvest en niet het EVRM. Het primaire blijft toch wel het Handvest voor de Grondrechten
(heel soms het EVRM).
Art. 6 lid 2 VEU zegt dat de EU toetreedt tot het EVRM. Dit is een heel pijnlijk onderwerp
omdat het HvJ in een eerdere fase heel kritisch was over het voorstel om toe te treden tot
het EVRM. Als men naar het EHRM kan, nadat het HvJ een uitspraak heeft gedaan, dan
overrulet het EHRM het HvJ en dat ligt toch gevoelig. De vraag hierbij is hoe dit moet worden
opgelost; dit is nog niet duidelijk. Dus men kan na een uitspraak van het HvJ niet een
individuele klacht indienen bij het Hof in Straatsburg.
Ook van belang in de rechtspraak zijn de algemene beginselen van het EU-recht – deze
staan in art. 6 lid 3 VEU. Die zijn een beetje naar de achtergrond verdrongen door het
Handvest, maar die zie je zeker in de wat oudere rechtspraak van het HvJ terug en daarin
wordt het EVRM wel gebruikt als algemeen beginsel van het EU-recht. Het EVRM geldt ook
binnen de Europese rechtsorde en het HvJ kan ook het EVRM gebruiken.
Ook de grondrechten uit de constitutionele tradities van de lidstaten zijn een algemeen
beginsel van het EU-recht. Dat is een heel handig mechanisme voor het HvJ. Dat zijn
mensenrechten en -grondrechten die van belang zijn voor hoe de EU in elkaar zit. Aan de
andere kant zitten er ook een paar verplichtingen in voor de lidstaten. Op een basaal niveau
voor de EU, zoals handhavingsverplichtingen. Deze spelen in strafrechtelijke zin al lang een
duidelijke rol in het Europese strafrecht. Art. 4 VEU is de gemeenschapsverhouding; dit is
het loyaliteitsbeginsel. Dit brengt met zich mee dat de lidstaten inbreuk op het EU-recht