Pedagogische systemen kindertijd en adolescentie
5 tentamenvragen per hoorcollege
Hoorcollege 1 theorieën opvoeding/socialisatie
Socialisatie = proces waarbij kinderen kennis, vaardigheden en gedragingen
verkrijgen/aanleren en overtuigingen, waarden en normen eigen maken die eigen
zijn aan een bepaalde cultuur/samenleving waardoor ze in staat zijn te
participeren in de samenleving.
Richting van socialisatie:
- Unidirectioneel = alleen vanuit ouder, zij voeden op en stimuleren
bepaalde processen.
- Bidirectioneel = van beide kanten, dus verschillende invloeden over en
weer.
- Transactioneel = meerdere bidirectionele interacties over tijd.
Theorieën over socialisatie
Psychodynamische benadering (Freud):
- Driften gedrag is uiting van instinctieve agressieve of seksuele
impulsen. Komt door sterke intrinsieke energie. Is vaak in conflict met de
omgeving, daarom is externe en interne controle belangrijk.
◦ Id = primitieve driften (ongeorganiseerde, aangeboren deel van de
persoonlijkheid)
◦ Ego = reguleert impulsen
◦ Superego = geweten (onderscheid tussen goed en slecht)
- Taak ouders: kind helpen om impulsen te beheersen, om te buigen of uit te
stellen.
Zelfregulatie is daarna veel onderzocht
1970 Block & Block:
- Ego-controle = inhibitie (remmen) van bepaalde impulsen of de
expressie ervan.
- Ego-resiliency = mate van impulscontrole
1990 Rothbart:
- Effortful control = aandacht verdelen over verschillende aspecten, in
staat om te focussen, inhibitie wanneer dat nodig is, waarnemend sensitief
(je past je gedrag aan aan de omgeving).
Langeveld:
Het kind in het eerste levensjaar zoveel mogelijk met rust laten. Doel: kinderen
leren om mondig te worden (moreel en betrouwbaar deelnemen aan
samenleving). Zelfverantwoordelijke zelfbepaling = op betrouwbare manier
jezelf kan ontwikkelen.
Dr. Spock:
Met meer genegenheid behandelen. In tegenstelling tot Langeveld. Veranderde
over tijd.
Begin 20e eeuw:
,Klassieke conditionering (2 prikkels altijd tegelijk geven, zo gaat het individu ze
met elkaar associëren).
- Nadruk op uiterlijk gedrag
- Versterken van associaties: stimulus respons
- Leren door associaties
- Pavlov
Tabula rasa = het kind is een onbeschreven blad.
Halverwege 20e eeuw:
Operante conditionering (kans op bepaald gedrag wordt vergroot/verkleind door
daaropvolgende bekrachtigende gebeurtenis of prikkel).
- Aanleren van gewenst gedrag
- Bekrachtiging
- S-R relaties (Stimulus-Respons)
- Bekrachtigen van positief gedrag vs bestraffen ongewenst gedrag
- Ouders ‘vormen’ hun kind
Positieve bekrachtiging = je voegt iets toe om gedrag in de toekomst meer
waarschijnlijk te maken.
Negatieve bekrachtiging = je neemt iets weg om gedrag in de toekomst meer
waarschijnlijk te maken.
Straffen = als je iets niet doet zit er een consequentie aan (het is een gevolg).
Patterson: coercion cycle
1. Moeder dringt op aversieve manier binnen in activiteit van kind
2. Kind gaat in tegenaanval
3. Moeder stopt met berispen
Effect op korte termijn (bv. kind kan door met kleuren).
Effect op lange termijn (bv. kind denkt dit helpt, dus doet het vaker zo).
4. Het kind staakt de tegenval
Sociaal cognitieve leertheorie (Bandura):
Leren door te observeren/imiteren.
Performance (= het kunnen nadoen) vs learning. Het kunnen uitvoeren, wil niet
zeggen dat iemand het ook daadwerkelijk uitvoert.
Hangt af van motivatie en self-efficacy = de mate van bekwaamheid om taak
uit te voeren.
Taak ouders: goed model zijn voor het kind.
Socialisatie is ook een resultaat van evolutie nature is ook belangrijk.
Bowlby (attachment and loss) & Ainsworth: kind heeft aangeboren neiging om
bij ouder bescherming te zoeken in geval van stress, gevaar of ziekte. Gebruikt
ouder om omgeving te exploreren.
Taak ouders: ingaan op behoefte aan bescherming/steun.
Lorenz: in kritische/sensitieve periode het kind iets aanleren.
Harlow: koestering is belangrijker dan voedsel.
,Opvoeden als democratie
Lewin, Lippitt en White autoritaire stijl (veel controle), democratische stijl
(meer in overleg) en laissez-faire (permissief, veel warmte en weinig controle).
Democratische stijl beste resultaten tevreden, coöperatief en productief.
Autoritair opvoedingshandelen ongewenste ontwikkeling.
Baumrind: laissez-faire is ook schadelijk.
Baumrind kwam met opvoedingsstijlen:
Helicopter-parenting/hyperouders =
over betrokken, overal voor beschermen.
Opvoedingsdimensies
Ondersteuning/warmte: beschermende, verzorgende omgeving creëren, voorzien
in affectieve behoeften van het kind.
Gericht op fysiek en emotioneel welzijn van het kind, kind voelt zich begrepen en
geaccepteerd.
Controle: overdracht van kennis, waarden en normen, bieden van structuur.
Negatieve aspecten: machtsuitoefening, heel streng zijn.
Positieve aspecten: beroep op verantwoordelijkheid/zelfstandigheid van kind en
vanaf afstand meekijken.
Kindkenmerken kunnen de omgeving beïnvloeden evocatieve processen.
Cadoret et al.: problemen bij adoptieouders leiden alleen tot antisociaal gedrag
bij adoptiekinderen met een genetisch risico (antisociale biologische ouders). Dat
effect is er niet in alle andere gevallen.
Hoe angstiger de kinderen zijn, hoe meer controle bij ouders.
Sterkere verbanden bij meisjes.
Moderator effect:
Een relatie tussen X en Y, die wordt
beïnvloed door een 3e factor.
Alleen in geval van harde discipline zullen meer angstige kinderen meer
probleemgedrag laten zien.
Harde discipline en hoge mate van angst zorgen voor meer depressie.
, Interacties tussen kind en omgeving
Diathesis-stress model = je hebt een
groep met veerkrachtige kinderen die
stabiel reageren op een omgevingsinvloed
die functioneren aan de positieve kant. Bij
de kwetsbare groep zorgen negatieve
omgevingsaspecten voor een negatieve
uitkomst.
Het diathese-stress model stelt dat als de
combinatie van de aanleg en de stress een drempelwaarde overschrijdt, de
persoon een stoornis zal ontwikkelen. Het model gaat ervan uit dat het individu
enerzijds een kwetsbaarheid in zich draagt, wat de aanleg is voor de stoornis, en
dat anderzijds omgevingsfactoren (stressbronnen) een rol spelen.
Differential susceptibility model =
dit model suggereert dat kinderen met
een moeilijk temperament, niet alleen
negatief beïnvloed worden door
omgevingscondities, maar ook meer baat
hebben bij positieve omgevingscondities.
Moderatie = een variabele heeft effect/verband op een andere variabele, kan
worden beïnvloed door een derde variabele.
Mediatie = er is een directe relatie maar wanneer ik een derde variabele
toevoeg, verklaart hij het verband.
Hoorcollege 2 gehechtheid: voorspellers en gevolgen
Hoe kan gehechtheid gemeten worden en de kwaliteit vaststellen?
- Strange situation procedure (Ainsworth)
Kind wordt in een neutrale ruimte geconfronteerd met onbekend persoon
en scheiding/hereniging ouder.
Meest gebruikt tot 1 jaar (eventueel mogelijk tot 6 jaar)
Nadeel: grote individuele en culturele verschillen in de mate waarin
kinderen gewend zijn aan separatie van hun ouders.
- Attachment Q-sort (ook versie voor volwassenen)
Meet secure-base gedrag: balans tussen nabijheid en exploratie
In natuurlijke situatie, bijvoorbeeld thuis (observatie)
90 kaartjes met gedragsbeschrijvingen neergelegd op een manier
waarop de kaartjes bij het kind passen of juist niet.
Gehechtheidsclassificatie bepaald door vergelijking met verdeling voor
hypothetisch optimaal veilig gehecht kind.
Door ouders zelf, maar betrouwbaarder door objectieve observator.
Nadeel: attachment systeem wordt meest geactiveerd gedurende stress.
Maar de vraag is of er stress is tijdens de observatie.
- Adult attachment interview (ook versie voor adolescenten)