Algemene begrippen
Theïsme: stelt dat er één of meerdere goden bestaan en is verder onafhankelijk van het
aantal goden waarin men gelooft, hoe men deze goden definieert of wat hun relatie tot de
wereld is.
Monotheïsme: het geloof in het bestaan van één god.
Polytheïsme: het geloof in meerdere goden.
Atheïsme: geloof in geen enkele god.
Agnosticisme: de stelling dat je niet kunt weten of er goden bestaan.
Ietsisme: je gelooft wel iets maar je weet niet wat. Je gelooft dat er ‘iets’ is tussen hemel en
aarde.
Syncretisme: het naar elkaar toegroeien van religies, een poging om uiteenliggende of
tegengestelde geloven en religies met elkaar te combineren.
Monisme: een filosofisch standpunt dat zegt dat er slechts één van iets is.
Holisme: alles als één geheel zien. Alles staat met elkaar in verbinding, doordat alles
bestaat uit systemen.
Kosmologie: de wetenschap die de globale structuur en de evolutie van het heelal
bestudeert.
Mythe: verzonnen verhalen die een wijze les bevatten, een moraal. De verhalen willen je iets
leren.
Mystiek: het streven naar en de ervaring van het opgaan van de mens in god
(geheimzinnig).
Ritueel: een opeenvolging van handelingen in een bepaalde volgorde en op een
welbepaalde plaats.
Gebed: een vertrouwelijk gesprek met God, meestal gekoppeld aan een verzoek om wensen
in vervulling te doen gaan.
Zegen: heeft oorspronkelijk de betekenis van heil of voorspoed. Uitspreken om iemand heil
of voorspoed te geven.
,Hindoeïsme
Kernbegrippen
Atman (20 – 21): zelf, ziel, geest, diepere essentie van ik, bewustzijn. Het is in één van de
betekenissen synoniem met Brahman.
Atman is Brahman: de ultieme, onveranderlijke werkelijkheid, die uit het zuiver zijn en
bewustzijn bestaat.
Moksja: een van de twee hoofddialecten van het Mordwiens (zuiden).
Karma: ‘handelen’ of ‘actie’. Alles wat we doen, denken of zeggen, komt uiteindelijk weer bij
onszelf terug. Karma is de daadwerkelijke actie en niet het gevolg van deze actie.
Dharma: zijn de normen en regels van het persoonlijke en sociale gedrag uit het hindoeïsme
en boeddhisme.
Mantra: een met goddelijke kracht geladen spreuk met hierop gebaseerde geestelijke
bewegingen. Zin die steeds wordt herhaald tijdens een gebed of meditatie.
Oorsprong
Indusdal: rivier de Indus. Mond uit in Pakistan. Oosten van de Indus is India.
Ariërs: de Iraanse volkeren en de Noord-Indiërs (Indo-Ariërs) en de ruimere etnische groep
waartoe deze volken behoren.
Kastenstelsel: de mensen van de onderste plank hebben niet een goede baan en de
mensen van de hoogste plank hebben een hele goede baan of een hele hoge functie. Als je
geboren bent op de onderste kaste kun je niet gaan studeren om zo een baan te krijgen die
eigenlijk bij een kaste hoger hoort. Je kunt tijdens je leven niet van kaste veranderen.
Hindoeïsten geloven namelijk in reïncarnatie, dat is dat je op nieuw geboren wordt. Als je
goed leeft, dus als je je aan de Hindoeïstische regels houd, dan is de kans groot dat je in je
volgende leven in een hogere kaste terecht komt.
Boeddha vond het kastenstelsel onrechtvaardig en stond mensen uit lagere kasten ook toe
om monnik of non te worden.
Sanskriet: een Indo-Arische taal en de heilige schrijftaal van het Hindoeïsme, brahmanisme
en boeddhisme.
Sanatana dharma: zo wordt het door de aanhanger van het Hindoeïsme aangeduid "de
eeuwige wet die ons ondersteunt en overeind houdt’’.
Kastenstelsel en de kosmische orde
1. Brahmaan: priesters en geleerden.
2. Ksatriya: strijders en heersers.
3. Vaisya: landbouwers en handelaars.
4. Sjoedra of Dasa: burgers en arbeiders.
, Dalits: de mensen die een groep vormen in India die onderaan de maatschappelijke ladder
staan. Zij zijn buiten het kastenstelsel gesloten.
Jati: een sociaal-maatschappelijke groep in India.
Varna: zijn de vier sociaal-maatschappelijke groepen in het Indiase kastenstelsel: de
Brahmanen, Ksatriya’s, Vaisya’s en Sjoedra’s.
Reinheid: reinheid is niet hetzelfde als hygiëne! Een dalit mag niet komen eten bij iemand uit
een hogere kaste, want anders wordt het eten onrein. Het baden in de rivier de Ganges is de
hoogste vorm van rituele reiniging.
Bronnen
Veda’s: de oudste en heiligste hindoegeschriften. Hierin staan vooral voorschriften voor
offers, spreuken, liederen, bezweringsformules, matra’s, teksten over diverse rituelen en
magische verhandelingen over hoe je moet omgaan met ziekte, boze geesten, en dergelijke.
Oepanisjaden: (zij die zitten aan de voeten van de leermeester). Zij zoeken naar de laatste
waarheid achter het bestaan van de wereld en haar goden.
Mahabharata: (het grote verhaal) is een mix van allerlei spannende verhalen en diepzinnige
gedachten. Gaat over de strijd tussen de neven Pandava’s (oprecht, positief en rechtvaardig)
en de Kaurava’s (wraakzuchtig, onrechtvaardig en hebzuchtig) over erfopvolging.
Bhagavadgita: (zang van de Verhevene) is een onderdeel van de Mahabharata. In dit
gesprek tussen Arjuna (één van de Pandava’s) en zijn wagenmeester Krisjna, ontvouwt
Krisjna de 3 klassieke verlossingswegen van het hindoeïsme.
Wegen naar Verlossing
Karma
Bhakti
Jnana
Ramayana: Rama en Sita spelen de hoofdrol. Verhaal is een illustratie van hoe je volgens je
dharma moet leven: je moet je houden aan je beloftes, je moet je plicht doen, nooit je eigen
belang najagen en oprecht berouw tonen als blijkt dat je fout was of ongelijk had. Sita is het
ideaal van de ware vrouw.
Goden en helden
Trimoerti: de drie-eenheid van de grote goden:
1. Brahma: de schepper. God van de wijsheid. Vier hoofden in vier windstreken.
2. Visjnoe: de beschermer. Vriendelijke, welwillende god die het goed voorheeft met de
mensen. Bekend vanwege zijn avatara’s om de mensheid te redden van gevaar, juiste
levensweg wijzen.
3. Sjiva: de vernietiger. Onberekenbare god die de kringloop van het universum
symboliseert. Vier armen dansend.