Organisatietheorie aantekeningen
Werkgroepen, hoorcolleges en eventueel eigen aanvullingen.
Tentamen: donderdag 23 december 2021, 9:00-12:00 – locatie: online.
Herkansing, tentamen: vrijdag 27 januari 2022, 13:00-16:00 – locatie: online.
1. Organisaties als rationale systemen I Weber (bureaucratie), Taylor (scientific
management), Braverman (kritiek Taylor),
Lipsky (street-level bureaucracy)
2. Organisaties als sociale systemen I Homans (Hawthorne-experimenten),
Bramel & Friend (Kritiek op Hawthorne),
McGregor (Theory X & Y), Graham
(Kaizening)
3. Organisaties als rationele systemen II Burns & Stalker (contigentiebenadering),
Mintzberg (configuraties)
4. Organisaties als open systemen Pfeffer & Salancik (resource-dependency),
Dimaggio & Powell (isomorfisme), Carrol &
Hannan (organisatie-ecologie)
5. Organisaties en coördinatie Williamson (transactiekostenbenadering),
Perrow (markten en hiërarchieën), Powell
(netwerkorganisaties)
6. Organisaties als sociale systemen II Dalton (conflicten staf vs lijn), Jackall
(hiërarchie in organisaties), Michels
(oligarchisering), Kanter (mannen en
vrouwen in organisaties)
7. Organisaties als rationele systemen II Allison (rationaliteit en besluitvorming),
rationele besluitvorming en nudging
Week 1
Hoorcollege 1
Organisaties als rationele systemen I: de ‘klassieken’
Met Weber maakten we al kennis in de cursus Openbaar Bestuur en
Bestuurswetenschap, waar we vooral ingingen op zijn beschouwingen over
bureaucratie. Hier besteden we met name aandacht aan het verband tussen
bureaucratisering en rationalisering, namelijk de manier waarop de rationalisering
zich manifesteert op het niveau van organisaties: de opkomst en dominantie van de
bureaucratie.
Taylor was, anders dan Weber, een ‘man van de praktijk’, die zich echter ten doel
had gesteld een ‘wetenschappelijke manier van organiseren’ te ontwikkelen. De
‘Tayloristische’ organisatie stond en staat voor een efficiënte hiërarchische
organisatie met een maximale arbeidsverdeling.
1
,De ideeën van zowel Weber als Taylor zijn tot op de dag van vandaag invloedrijk op
de manier waarop organisaties zijn ingericht, zowel in de publieke als in de private
sector. Hun ideeën zijn echter niet onomstreden en zijn vanuit verschillende hoeken
bekritiseerd.
Braverman gaf een normatieve kritiek op het Taylorisme, dat hij als louter voordelig
voor het management en kapitaal beschouwde en als een manier om
arbeidskrachten uit te buiten.
Lipsky’s kritiek op Webers bureaucratiebeginsel was niet zozeer normatief maar
meer van praktische aard. Volgens Lipsky was de bureaucratische inrichting van
organisaties onrealistisch gezien de grote beleidsvrijheid die ambtenaren genieten.
− Organisaties al rationele systemen.
− Organisaties als sociale systemen.
− Organisaties als open systemen.
• ‘Goedaardige visie (Benign visie).
• Kritische visie.
Wat zijn organisaties?
1. Bewust opgerichte groep met een bepaald doel of doelen.
2. ‘Overleeft’ in de regel de individuele leden van de organisaties.
3. In meer of mindere mate geformaliseerd in regels en hiërarchie.
Verklarende vraag: hoe kan de organisatiestructuur verklaard worden aan de hand
van (a.) de aard van de werkzaamheden of (b.) de kenmerken van de omgeving?
Prescriptieve vraag: hoe kan een organisatie zo effectief mogelijk worden ingericht?
Rol van theorie:
• Lens door middel waarvan je kunt voor- of beschrijven of verklaren.
• Hetzelfde verschijnsel vanuit verschillende perspectieven verklaard,
bijvoorbeeld de opkomst van de bureaucratie.
Volgens Weber kwam de opkomst van de bureaucratie doordat de bureaucratie de
meest rationele vorm van organisatie-inrichting was.
Volgens DiMaggio en Powell is de opkomst van de bureaucratie een gevolg van
interne ‘modegevoeligheid’ van ambtenaren.
Weber – bureaucratie:
• Bureaucratie als organisatievorm:
− Centralisatie en formalisering.
− ‘Sine tra et studio’.
− Onzekerheidsreductie.
− Ideaaltype.
− Autoriteit berust op rationeel-legaal gezag.
• Vormen van gezag:
− Traditioneel → gezag omdat het nou eenmaal zo was (koning).
− Charismatisch → op basis van persoonlijkheidskenmerken.
− Rationeel-legaal → positie is vastgelegd in de wet.
2
, Rationeel-legale autoriteit:
1. De wijze waarop het werk moet worden uitgevoerd is vastgelegd in vaste, min
of meer uitputtende regels.
2. Binnen hun werkverband zijn ambtenaren alleen onderworpen aan het gezag
van de organisatie leiding.
3. Ambtenaren werken in een hiërarchische organisatiestructuur.
4. Ambtenaren worden geworven op basis van hun competenties en er is sprake
van vrije selectie.
5. De uitvoering van het werk berust op schriftelijke stukken.
Bureaucratie en democratie:
• Enerzijds past de bureaucratie bij de democratie → gelijkheid voor de wet en
gelijke behandeling, toepassing van regels, rekrutering van ambtenaren op
basis van deskundigheid.
• Anderzijds kan de bureaucratie op gespannen voet staan met de democratie
→ usurpatie door niet gekozen maar benoemde deskundige ambtenaren
(vierde macht-problematiek).
Lipsky → street-level bureaucratie:
• Kritiek op het rationele perspectief van Weber.
• Beleid is wat ambtenaren doen, niet hoe het op papier staat.
• Centraal staat de street-level bureaucrat → die staat in direct contact met
burgers en heeft aanzienlijke mate van discretie.
Werkcondities van de street-level bureaucrats:
• Onwillige en onvrijwillige cliënten.
• Vage, ambigue en conflicterende doelen.
• Tekorten aan hulpbronnen.
‘Coping’ mechanismen:
• Hulpbronnen rantsoeneren op basis van:
− Creaming → beste eruit halen.
− Vooroordelen.
− Morele oordelen.
• Cliënten controleren:
− Ongelijke machtsrelatie versterken.
− Cliënten isoleren.
− Rechten als gunsten presenteren.
Fredrick Winslow Taylor → prescriptief Scientific Management:
• Rationalisering.
• De arbeidskracht volgens Taylor:
− Is liever lui dan moe en uitsluitend te motiveren door beloningen en straffen
→ extrinsieke motivatie.
− Werkt samen met zijn collega’s om zo min mogelijk werk te verrichten →
soldiering.
− Weet veel meer over het productieproces dan zijn baas → principaal-agent
probleem.
3