FORMEEL STRAFRECHT - LEERDOELEN
Onderwijsgroep 2: Vooronderzoek
Leerdoel 1: Wat is opsporing?
De kern van het vooronderzoek is het opsporingsonderzoek. De opsporing begint
zodra er een vermoeden rijst dat er een strafbaar feit is gepleegd. Een
vermoeden kan door diverse omstandigheden aan het licht komen: aangifte,
ontdekking, heterdaad etc. Als opsporingsambtenaren hierna gaan handelen,
vallen deze handelingen onder de opsporing. De definitie van opsporing is
vastgelegd in artikel 132a Sv: ‘Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in
verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als
doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen’.
Opsporing bestaat uit verschillende bevoegdheden en overheidsoptreden. Vaak is
overheidsoptreden tijdens de opsporing belastend. Belastend overheidsoptreden
dient te berusten op een wet in formele zin (legaliteitsbeginsel). Veel
voorschriften zijn echter niet opgenomen in de wet. De opsporingsambtenaar
moet beoordelingsvrijheid worden gelaten en de wet moet ruimte bieden om in
te spelen op ontwikkelingen in de samenleving. Waar de wet tekortkomt, zullen
de ongeschreven rechtsbeginselen als richtlijn worden gehanteerd. De opsporing
moet altijd berusten op proportionaliteit. De bevoegdheid moet dus wel in
verhouding staan met de te dienen doelen. In het strafrecht is vaak sprake van
belasten overheidsoptreden om drie redenen:
o Dwangmiddelen bij opsporing (taps, woondoorzoekingen)
o Systematisch verzamelen en registreren van persoonsgegevens
o Doel van het optreden: strafrechtelijke sanctionering
Door het verruimde begrip van opsporing, bestaan er ook verschillende soorten
onderzoeken:
1. De klassieke opsporing: Het onderzoek is er dan op gericht om dat
vermoedelijk gepleegde feit op te helderen. Dit onderzoek vindt plaats
naar aanleiding van het gepleegde strafbare feit (achteraf). Het gaat om
het veiligstellen en verzamelen van bewijs.
2. De repressieve controle: Het zoeken naar mogelijk gepleegde strafbare
feiten. Er is hier dus nog geen sprake van een vermoeden dat er een
strafbaar feit is gepleegd. Hiervan is een alcoholcontrole een goed
voorbeeld.
3. De proactieve opsporing: Het proactieve onderzoek richt zich op
personen die verdacht worden zich met criminele activiteiten bezig te
houden. Het verschil met de klassieke opsporing is dat het niet gericht is
op reeds gepleegde feiten, maar feiten die in de toekomst zullen
geschieden.
4. Inlichtingenwerk: De politie kan op basis van CIE-informatie een
onderzoek starten. Zij kunnen hierdoor niet iemand bestraffen, omdat de
inlichtingen strikt anoniem zijn en ook niet te controleren zijn. Ze kunnen
, dus wel een onderzoek starten, waarbij misschien al eventuele
dwangmiddelen ingezet kunnen worden.
5. Verkennend onderzoek: Hierbij gaat het om het verkrijgen van een
beeld van een bepaalde sector in de samenleving om de criminaliteit vast
te kunnen stellen. Het gaat om het verzamelen van informatie, waarmee
een onderzoek kan worden gestart.
Wat is de rol van de OvJ?
Het opsporingsonderzoek wordt verricht onder het gezag van de officier van
justitie, artikel 132a Sv. Hij is eindverantwoordelijk voor de opsporing en het
leiding geven aan de politie tijdens het opsporingsonderzoek. De officier kijkt of
de opsporing zorgvuldig en eerlijk verloopt (volgens de wet en op basis van
relevante informatie).
De officier van justitie kan met betrekking tot de opsporing taken geven aan de
politie. Voor sommige zaken moet hij wel eerst toestemming vragen aan de
rechter-commissaris. De rechter-commissaris vervult een onafhankelijke en
onpartijdige rol in dit proces om de checks and balances te waarborgen. De
officier van justitie houdt zich in de praktijk afzijdig van het onderzoek, maar hij is
er wel verantwoordelijk voor. Hij geeft bevelen aan de personen die met de
opsporing zijn belast (opsporingsambtenaren).
Wat is de rol van een opsporingsambtenaar?
Niet iedereen is bevoegd om tot opsporing over te gaan. In artikel 141 en 142 Sv
is een opsomming gemaakt van personen die bevoegd zijn om tot opsporing over
te gaan. Deze mensen heten opsporingsambtenaren, artikel 127 Sv.
Er bestaan gewone (artikel 141 Sv) en bijzondere (artikel 142 Sv)
opsporingsambtenaren. Tussen deze twee bestaat een groot verschil. Gewone
opsporingsambtenaren hebben een algemene opsporingsbevoegdheid en die is
niet beperkt tot een bepaald aantal strafbare feiten. Bij bijzondere
opsporingsambtenaren is hun bevoegdheid wel beperkt tot bepaalde strafbare
feiten.
Opsporingsambtenaren dienen zo spoedig mogelijk na de opgespoorde feiten, dit
vast te leggen in een proces-verbaal, artikel 152 lid 1 Sv. Dit proces-verbaal moet
aan de officier van justitie gezonden worden in afwachting van zijn bevelen,
artikel 156 Sv. In de praktijk wordt dit toezenden echter nauwelijks meer gedaan.
Tussentijds overleg vindt wel plaats, maar de functie van het proces-verbaal is
niet meer het inschakelen van de officier van justitie. Het dient op dit moment
voornamelijk als wettelijk bewijsmiddel. Voor de betrouwbaarheid dient een
opsporingsambtenaar het persoonlijk en zo snel mogelijk op te maken, artikel
153 lid 2 Sv.
Leerdoel 2: Wat is de rol van de rechter-commissaris?
De huidige rol van de rechter-commissaris wordt vervult als toezichthouder op
het opsporingsonderzoek, artikel 170 lid 2 Sv. De rechter-commissaris is een
rechter die toezicht houdt op de voortgang en rechtmatigheid van het
,opsporingsonderzoek. Om deze reden heeft de officier van justitie in bepaalde
gevallen toestemming nodig van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris
houdt drie soorten toezicht:
1. Toezicht op de rechtmatigheid van de toepassing van
opsporingsbevoegdheden
2. Toezicht op de voortgang van het opsporingsonderzoek
3. Toezicht op de evenwichtigheid en de volledigheid van het onderzoek
De rechter-commissaris kan onderzoekshandelingen verrichten als de officier van
justitie of de verdachte daarom vraagt (artikel 181 en 182 Sv). Wanneer de
verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld, kan de rechter-commissaris bij
uitzondering ook ambtshalve handelen, artikel 182 lid 7 Sv.
De rechter-commissaris is niet verplicht om gevolg te geven aan de vorderingen
van beide partijen. Hij moet wel op de vordering beslissen, maar kan hierbij een
belangenafweging maken om wel of niet over te gaan tot
onderzoekshandelingen. Tegen een afwijzing staat voor beide partijen een
rechtsmiddel open. De rechter-commissaris kan dus ambtshalve aanvullend
onderzoek verrichten, maar moet hierbij wel terughoudend zijn: de leiding van
het onderzoek ligt bij de officier van justitie (zie ook artikel 184 Sv).
Naast het verrichten van onderzoekshandelingen, zijn er ook nog andere taken
voor de rechter-commissaris.
Onderzoek in opdracht van de zittingsrechter: De
verantwoordelijkheid schuift na de aanvang van het onderzoek ter
terechtzitting naar de zittingsrechter. Als de zittingsrechter oordeelt dat er
‘enig onderzoek’ van de RC noodzakelijk is, schorst hij de terechtzitting,
artikel 316 lid 1 Sv.
Onderzoek op verzoek van het slachtoffer: Het slachtoffer kan in
bepaalde gevallen de OvJ verzoeken om de verdachte te bevelen ergens
aan mee te werken (bijvoorbeeld een bloedonderzoek). Als de OvJ dit
weigert, kan het slachtoffer een verzoek tot de RC richten, artikel 151g lid
3 jo. 177b Sv.
Voorarrestrechter: Oordelen over de bewaring van de verdachte
Machtigingsrechter: Machtigingen geven voor ingrijpende
opsporingsbevoegdheden. Deze machtiging voorkomt willekeurig gebruik
van de opsporingsbevoegdheden.
Onderzoeksbevoegdhedenrechter: Aparte onderzoeksbevoegdheden
die niet zijn toegekend in het wetboek. Het betreft hier geen expliciete
onderzoekshandelingen, zoals inbeslagneming en doorzoeking.
Procesbewaker: De RC waakt tegen nodeloze vertraging van het
onderzoek, artikel 180 Sv. De RC kan deze taak in twee gevallen
uitoefenen:
o Verzoek door de verdachte of zijn raadsman
o Onderzoek op grond van artt. 181-183 Sv.
Leerdoel 3: Wat zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden en aan welke
voorwaarden worden ze getoetst om rechtmatig te zijn?
, Met de inwerkingtreding van de Wet BOB hebben opsporingsmethoden die een
inbreuk maken op een grondrecht een specifieke grondslag in de wet gekregen.
De Wet BOB bevat geen opsomming van alle bijzondere
opsporingsbevoegdheden. Het heeft een ‘heimelijk’ karakter en er hoeft nog
geen sprake te zijn van een verdenking.
Stelselmatige observatie
In artikel 126g Sv wordt het stelselmatig volgen en waarnemen van diens
aanwezigheid of gedrag genoemd. Dit hoeft geen verdachte te zijn, maar gaat
om een persoon. Zo kan het nodig zijn om goede vrienden van een verdachte te
observeren. Alleen wanneer de observatie stelselmatig is, heeft de
opsporingsambtenaar van de OvJ een bevel nodig. Hoe privacygevoeliger een
observatie is, hoe sneller dit als stelselmatig kan worden gezien.
Wat Stelselmatige observatie, artikel 126g Sv
Autori Opsporingsambtenaar met een bevel van de OvJ
teit
Subjec Een persoon (ook een niet-verdachte)
t
Geval Verdenking van een misdrijf op grond van artikel 67 lid 1 Sv
Grond Belang van het onderzoek
Pseudokoop en pseudodienstverlening
Het afnemen van goederen van de verdachte is pseudokoop, artikel 126i lid 1 Sv.
Het houdt in dat er iets anders wordt bedoeld. De opsporingsambtenaar is als het
ware ‘undercover’. De verdachte wordt hiermee in de val gelokt. Hiermee moet
de opsporingsambtenaar echter oppassen, omdat lokken kan resulteren in
uitlokken (en dat mag niet) instigatieverbod. Hier is sprake van wanneer een
strafbaar feit pas ontstaat als hij al in de val is getrapt. Op grond van artikel 126i
lid 2 Sv mag een verdachte niet tot andere strafbare feiten worden gebracht dan
waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Wat Pseudokoop en -dienstverlening, artikel 126i Sv
Autori Opsporingsambtenaar met een bevel OvJ
teit
Subjec Een verdachte
t
Geval Verdenking van een misdrijf
Grond In het belang van het onderzoek
Telefoontap
De officier van justitie kan een telefoontap bevelen. Hij heeft hiervoor wel een
machtiging nodig van de rechter-commissaris, artikel 126m lid 5 Sv). Hierdoor
wordt er toezicht gehouden op deze grote inbreuk van de privacy. Artikel 126m
Sv spreekt van ‘niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt
met gebruikmaking van diensten van een aanbieder van