Avans hogeschool Breda
NEDERLANDS
Werkwoordspelling
, WERKWOORDSPELLING.
Hoe vind je de persoonsvorm?
In een zin kunnen één of meer werkwoorden staan en die werkwoorden kunnen
allemaal verschillende vormen hebben: infinitief (het hele werkwoord), voltooid
deelwoord, hulpwerkwoord of persoonsvorm.
Voor de spelling van een werkwoord is het van belang te weten met welke vorm je te
maken hebt. Eén van de belangrijkste vormen is de persoonsvorm. Kenmerkend
voor die vorm is dat het de vorm is die aangeeft in welke tijd de zin staat en welk
getal (enkelvoud of meervoud) het onderwerp heeft. Verander je de tijd of het getal
van het onderwerp van de zin, dan verandert alleen dat werkwoord mee dat de
persoonsvorm is. De andere werkwoorden niet.
De manier waarop je de persoonsvorm vindt, is dan ook:
Verander de tijd van de zin (van verleden tijd naar tegenwoordige tijd of andersom)
en ga na welk werkwoord er mee verandert.
Er vindt in Iran een aardbeving plaats.
Er vond in Iran een aardbeving plaats.
Verander het onderwerp van de zin in het meervoud of enkelvoud en ga na welk
werkwoord er mee verandert.
De wethouder denkt dat hij zich van alles kan veroorloven.
De wethouders denken dat zij zich van alles kunnen veroorloven.
Overigens hebben veel studenten geleerd de persoonvorm te vinden door de zin
vragend te maken. Deze methode kun je ook toepassen.
Maak de zin vragend en ga na welk werkwoord vooraan komt te staan.
De jongen vindt haar nogal eigenwijs.
Vindt de jongen haar nogal eigenwijs?
1
,Twee of meer persoonsvormen
Een zin kan enkelvoudig zijn: hij heeft dan een enkele persoonsvorm.
Karel heeft de stoelen buiten gezet.
Een zin kan samengesteld zijn: hij heeft dan meer persoonsvormen.
Het is waar dat Karel de stoelen buiten gezet heeft.
Of een zin samengesteld is, kun je zien door de zin in een andere tijd te zetten
(verleden tijd of tegenwoordige tijd). Het woord dat verandert, is de persoonsvorm.
Veranderen er meer werkwoorden als je de tijd verandert, dan weet je dat je te
maken hebt met een samengestelde zin: een hoofdzin met bijzinnen.
Stam van het werkwoord
Er zijn zes regels waar je rekening mee moet houden als je de stam van het
werkwoord moet bepalen.
1. Je vindt de stam in de meeste gevallen door van het hele werkwoord (infinitief) -en
af te halen. De laatste letter van de vorm die je overhoudt, is de stamletter die je
nodig hebt voor het vervoegen van werkwoorden.
De stam van branden is brand.
De stam van printen is print.
2. Van werkwoorden zoals 'doen' en 'zien' is de stam te vinden door alleen de -n weg
te laten.
De stam van doen is doe.
De stam van zien is zie.
3. De stam die hoort bij 'lopen' is niet 'ik lop', maar 'ik loop'. Dit heeft te maken met de
regel voor de klinkers in gesloten lettergrepen: een lange klinker wordt in een
gesloten lettergreep geschreven met twee tekens.
Lange klinkers zijn bijvoorbeeld /aa/, /ee/, /oo/, /uu/ en je spreekt ze lang uit
(bijvoorbeeld in 'rook' of 'laan'). Korte klinkers zijn bijvoorbeeld /a/, /e/, /o/, /u/
en je spreekt ze kort uit (bijvoorbeeld in 'rok' of 'bak').
Een lettergreep is een groepje letters dat bij elkaar hoort als het woord in
stukken wordt opgedeeld: 'A-jax', 'be-ker', 'voet-bal', 'meis-je', 'bak-ken', 'hui-
len'.
Een gesloten lettergreep is een lettergreep die eindigt met een medeklinker,
bijvoorbeeld 'ras', 'hoop', 'mor-gen', 'bak-ken'.
Je schrijft dus niet 'lop' maar 'loop', omdat de 'o' als lange klinker /oo/ uitgesproken
wordt en de lettergreep eindigt op een medeklinker.
2
, De stam van kopen is koop.
De stam van vragen is vraag.
4. De stam die hoort bij 'bakken' is niet 'ik bakk', maar 'ik bak'. Een eindmedeklinker
van een woord wordt nooit dubbel geschreven.
De stam van bidden is bid.
De stam van lakken is lak.
5. Bij 'verhuizen' is de stam 'ik verhuis' in overeenstemming met de uitspraak. In het
Nederlands schrijven we aan het einde van een woord nooit een -z of -v.
De -v of -z aan het eind van de stam noemen we in dit traject valse -f en valse -s.
De stam van beloven is beloof.
De stam van beven is beef.
De stam van blozen is bloos.
De stam van kiezen is kies.
6. De medeklinkers -b en -d worden aan het eind van de stam ook als -b en -d
geschreven (dus niet in overeenstemming met de uitspraak).
De stam van schrobben is schrob.
De stam van doden is dood.
De stam van krabben is krab.
De stam van laden is laad.
Infinitief
De infinitief van een werkwoord wordt ook wel het hele werkwoord of onbepaalde wijs
genoemd.
Je schrijft de infinitief zoals het werkwoord in het woordenboek staat. Infinitieven
eindigen meestal op -en, in enkele gevallen op -n.
wonen
slapen
veranderen
zien
doen
slaan
3
, Tegenwoordige tijd
Er komt een -t achter de stam als 'jij' of 'je' ervoor staat (onderwerp tweede persoon
enkelvoud).
Er komt een -t achter de stam als 'hij', 'zij', 'het' of een andere aanduiding van het
onderwerp in de derde persoon enkelvoud ervoor staat (bijvoorbeeld: 'de man', 'de
fiets', 'de ontwikkeling', 'het project').
Het vliegtuig brandt al bij de vleugel.
Hij print de kaarten voor het feest.
De man verhuist nog liever vandaag dan morgen.
De piloot zweeft al bij de gedachte alleen.
worden fietsen
ik word stam ik fiets
jij wordt, u wordt, wordt u stam + -t jij fietst, u fietst, fietst u
word jij stam fiets jij
hij, zij, het wordt stam + -t hij, zij, het fietst
wij, jullie, zij worden stam + -en wij, jullie, zij fietsen
Als de stam eindigt op een -d, schrijf je -dt voor de tweede en derde persoon.
worden, (stam) word, jij wordt
rijden, (stam) rijd, jij rijdt
Als de stam eindigt op een -t, vervalt de uitgang -t voor de tweede en derde persoon.
We schrijven geen dubbele -t op het eind van het woord.
bijten, (stam) bijt, jij bijt
jij bijtt
spitten, (stam) spit, jij spit
jij spitt
Als 'je' of 'jij' als onderwerp achter de persoonsvorm staat, schrijf je geen -t.
jij loopt, je loopt, loop jij, loop je
jij wordt, je wordt, word jij, word je
jij biedt, je biedt, bied jij, bied je
4