Validiteits- en Betrouwbaarheidsanalyse van de Strengths and Difficulties
Questionnaire
Britt Metselaar
Vrije universiteit Amsterdam
2710089
Wies Brock
Meten en Diagnostiek 1
Werkgroep 14
Maart 27, 2021
Aantal woorden: 2340
,VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID VAN DE SDQ
1
Inleiding
De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), is een vragenlijst voor het
detecteren van gedragsproblemen bij kinderen. Het is een belangrijk meetinstrument voor
onderzoekers, clinici en pedagogen, voor het kiezen van een geschikte interventie (Goodman,
1999). Ook kan de SDQ in combinatie met andere vragenlijsten gebruikt worden voor
wanneer specialistische hulp nodig is (Strengths & Difficulties Questionnaires (SDQ):
screening, 2021). In dit verslag zal gekeken worden naar de betrouwbaarheid en de validiteit
van de SDQ. Aan de hand daarvan kan er te weten worden gekomen of de SDQ een geschikt
meetinstrument is voor het classificeren van gedragsproblemen bij kinderen, en het kiezen
van een juiste interventie.
Het is van belang voor het kind dat die classificering klopt, aangezien een verkeerde
diagnose veel tijd en geld kan kosten (Gregory, 2012). Uit onderzoek van Klitzing et al.
(2014) is gebleken dat kinderen die depressieve klachten en angstproblemen ervaren, ook
meer problemen hebben met leeftijdsgenoten. Deze kinderen komen ook vaak uit slechte
functionerende gezinnen die weinig aandacht hebben voor deze problematiek). Voor die
kinderen kan het dus winstgevend zijn als zij de juiste diagnose krijgen, en de hulp krijgen
die ze thuis niet kunnen krijgen (Klitzing et al., 2014, p. 1110).
Betrouwbaarheid verwijst naar de mate van consistentie in metingen (Gregory, 2012).
Voor het bepalen van de betrouwbaarheid zal met de Cronbach’s alpha gekeken worden naar
de subschaal Hyperactiviteit, de subschaal Prosociaal en de totale probleemschaal van de
SDQ.
In dit onderzoek zal gekeken worden naar drie soorten validiteiten; de discriminante
validiteit, de convergente validiteit en de criteriumvaliditeit. Een test is discriminant valide,
wanneer de test niet correleert met variabelen of tests waarvan de test zou moeten verschillen
(Gregory, 2012). Om de discriminante validiteit te bepalen, werd de symptomen van ODD,
van de subschaal gedragsstoornissen van de Kiddie-Schedule for Affective Disorders and
Schizophrenia (K-SADS), gebruikt in combinatie met de subschaal
hyperactiviteit/onoplettendheid van de SDQ. Volgens Gregory (2012), houdt
criteriumvaliditeit in dat een test effectief is wanneer de prestatie van een proefpersoon
geschat kan worden op basis van een testscore. Wanneer iemand bijvoorbeeld hoog scoort op
een intelligentietest, hoe beter diegene zal presteren op school. Een hoge correlatie bij
criteriumvaliditeit, betekent dat de test een goede predictor is voor een bepaalde prestatie.
Om de criteriumvaliditeit te bepalen, werd de ADHD-vragenlijst, van de K-SADS, gebruikt
in combinatie met de subschaal hyperactiviteit/onoplettendheid van de SDQ. De convergente
,VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID VAN DE SDQ
2
validiteit is de relatie tussen twee testen die hetzelfde construct beogen te meten (Gregory,
2012). Hoe hoger de correlatie tussen de testen is, hoe hoger de validiteit. Om de convergente
validiteit te bepalen, werd de vragenlijst van de Conners Parent Rating Scale – Revised Long
(CPRS-CL) gebruikt in combinatie met de subschaal hyperactiviteit/onoplettendheid van de
SDQ.
Methode betrouwbaarheid
Participanten
De steekproef (N = 950), bestond uit jongens (N = 458) en meisjes (N = 492), waarbij
de leeftijd die varieerde tussen de 6 en 11 jaar oud (M = 9.04, SD = 1.48). De ouders van de
kinderen hebben de vragenlijst ingevuld. De resultaten van alle participanten waren geldig en
zijn opgenomen in de data-analyse.
Materialen
Om aan data te komen, is gebruik gemaakt van een Strenghts and Difficulties
questionnaire, de eenzijdige versie zonder impact supplement voor ouders, die emotionele en
-gedragsstoornissen van kinderen van 4 tot 17 screent (SDQ | Youthinmind, 2016). Deze
questionnaire bestaat uit 25 items, opgedeeld in 5 subschalen; Emotional problems, Conduct
problems, Hyperactiviteit, Peer problems en Prosocial problems. De Prosociale schaal
bestaat uit enkel positief gestelde vragen, daarom is deze schaal niet meegenomen in de totale
probleemschaal. De Hyperactiviteit-schaal beschrijft hyperactief gedrag met bijvoorbeeld als
item; Ik voel me rusteloos. Wanneer de participant bijvoorbeeld ‘zeker waar’ antwoordt, kan
dit duiden op problematiek.
De items zijn geformuleerd als stellingen (bijvoorbeeld: Ik maak me vaak zorgen), en
werden door de participant beoordeeld met een drie-punts Likertschaal waarbij (0) niet waar,
(1) waar, (2) zeker waar. Er kan per subschaal maximaal 10 punten behaald worden. De
maximale totale score van de SDQ is 40 punten, waarbij een hogere score gelijk staat aan een
hogere mate van problematiek (behalve bij de subschaal Prosociaal).
De items 7, 14, 21, 25 zijn omgescoord aangezien ze ‘positief’ gesteld werden. Item 7
luidt bijvoorbeeld: Ik doe normaal gesproken wat mij gezegd wordt te doen. Hoe hoger hier
de score is, hoe minder de mogelijke problematiek. De omscoring, zorgt ervoor dat hoe hoger
de score is van deze items, hoe hoger de mate van problematiek.
, VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID VAN DE SDQ
3
Statistische analyse
Om de betrouwbaarheid van de subschalen; Hyperactiviteit en Prosociaal, en de totale
schaal te kunnen analyseren, is er gebruik gemaakt van het programma Statistical Package
for the Social Sciences (SPSS).
Allereerst, moeten de items 7, 11, 14, 21 en 25 van de subschaal Prosociaal
omgescoord worden aangezien de vragen positief zijn gesteld.
De Cronbach’s Alpha, een maat voor interne consistentie (Gregory, 2012), zal
vervolgens genomen worden van de totale SDQ, zonder het meenemen van de Pro-sociale
schaal.
Er zal gekeken worden naar correlaties tussen de items (inter-item correlaties) en de
item-totaal correlatie. Ook wordt er gekeken naar hoe de Cronbach’s Alpha verandert als er
een item wordt verwijderd.
Uiteindelijk zal de conclusie over de mate van betrouwbaarheid
gesteld worden aan de hand van de COTAN. COTAN, stelt dat de
betrouwbaarheidscoëfficiënt ≥.80, om als voldoende of juist beschouwd te
worden (zie tabel 1, bijlage 1).
Resultaten betrouwbaarheid
De Cronbach’s alpha van de totaalscore was .845 (M = 7.82, SD = 6.12). Een
verwijdering van een item zal de Cronbach’s Alpha niet verhogen. Een opvallend item was
item 22: ‘Pikt dingen thuis, op school of op andere plaatsen’, aangezien dit item vergeleken
met de andere items een lage gemiddelde en standaarddeviatie had (M = .12, SD = .42). Een
verwijdering van dit item levert een Cronbach’s Alpha op van .845. De item-totaal correlatie
is .220. De inter-item correlation varieerde tussen .050 en .365.
De subschaal Hyperactiviteit, had een Cronbach’s alpha van .801 (M = 3.20, SD =
2.73). Wederom, zal hier een verwijdering van een item niet de Cronbach’s Alpha verhogen.
De subschaal Prosociaal, had een Cronbach’s Alpha van .694 (M = 8.51, SD = 1.74).
Ook hier zal een verwijdering van een item niet de Cronbach’s Alpha verhogen.
Methode validiteit
Participanten