Hoofdstuk 3 ontwikkelingspsychologie, wat is dat?
Psychologie: houd zich bezig wat de mens doet, hoe iemand zich op een bepaalde manier
gedraagt. bijvoorbeeld waarom raken mensen overspannen, waarom gaan kinderen naar
school zonder diploma.
Psychologie opgedeeld in specialisaties: arbeid, organisatie. sociale, neuro, klinische,
beroeps en ontwikkelingspsychologie.
Ontwikkelingspsychologie: de ontwikkelingspsychologie is de wetenschap die de normale
ontwikkeling bestudeert van kind tot oudere. Elke fase van baby tot oudere heeft zijn eigen
specifieke (cognitieve, fysieke en sociale kenmerken)
Belangrijke ontwikkelingspsycholoog was Jean Piaget (1896-1980), Erik Erikson (1902-
1994)
Levenslooppsychologie: onderzoekt wat bij mensen bijdraagt aan groei, ontplooiing,
welbeleving en geluk. Richt zich vooral op levensfasen: pubers, adolescenten, volwassenen
en ouderen. Dat er veranderingen plaatsvinden in het leven en hoe de mens hier per
persoon mee omgaat. Bijvoorbeeld, Jan krijgt Alzheimer en probeert oplossingen te
vinden voor haar toenemende vergeetachtigheid. Piet krijgt Alzheimer en die word
somber en depressief.
Gerontologie (gerontopsychologie): richt zich op de ervaring en het gedrag van de ouder
wordende mens.
Ontwikkelen dan is er een sprake van verandering, dit kan vooruitgang of
achteruitgang veroorzaken.
Wanneer is er sprake van vooruitgang:
Groeiprocessen: lichamelijke groei die het gevolg is van de celdeling.
Leerprocessen: dit betreft het verwerken van de theoretische, praktische en sociaal-
emotionele kennis en vaardigheden.
Rijpingsprocessen (rijping): dit betreft het ergens aan toe zijn, je bent er wel of niet aan
toe om iets te leren. Je hebt geen invloed hierop want je moet er echt voor klaar zijn, als je 6
jaar bent dan je toe aan om te leren lezen en een kind van 4 jaar niet. Rijping kun je dus ook
niet versnellen.
Ontwikkelingsfase van de mens:
Ongeboren kind (prenatale fase 40 weken)
Zuigeling (0-18 maanden)
Peuter (4-6 jaar)
Schoolkind (6-12 jaar)
Puber (12-17 jaar)
Adolescent (17-25 jaar)
Volwassene (25-67 jaar)
Oude mens (67 jaar en ouder)
,Ontwikkelingsfase horen eigen, specifieke gedragingen: van de baby is het bijvoorbeeld
kenmerkend dat hij leert lopen en zijn 1e woordjes leert. Bij de oudere fase is het
kenmerkend dat zijn zintuigen achteruit gaan. Het kan per fase ook anders zijn, de één leert
al bij 10 maanden zijn 1e woordjes en de ander par na 1,5 jaar.
In de ontwikkelingsfase is er sprake van ontwikkelingstaak: dit is een stap die ieder kind
tussen (0-19 jaar) in zijn ontwikkeling moet nemen om een stap verder te komen in de
ontwikkeling.
Competentie: gaat erom een taak met de juiste kennis, inzicht, vaardigheden, houding
en persoonlijke eigenschappen uit te voeren.
Voorbeelden:
Een ontwikkelingstaak van een baby is bijvoorbeeld het leren communiceren, als een
baby erin slaagt deze ontwikkelingstaak goed te doen is hij competenter geworden.
Een nieuwe ontwikkelingstaak, het leren begrijpen van de wereld. Ook het goed
uitvoeren hiervan maakt hem weer competenter,
Ontwikkelingsaspecten: wanneer je verdiept in de ontwikkeling van de mens, dan is het
handig om uit te gaan van verschillende deelaspecten binnen de ontwikkeling. Hierbij het
aspecten van de ontwikkelingsschema.
Aspecten van de ontwikkeling schema
Lichamelijke ontwikkeling Lichamelijke groei of achteruitgang,
motorische ontwikkeling, zintuigelijke
ontwikkeling.
Cognitieve ontwikkeling Ontwikkeling van het denken, het
geheugen en de taal. Ook wel:
verstandelijke ontwikkeling.
Sociale ontwikkeling Ontwikkeling van de omgang met
anderen, ontwikkeling van acceptatie
van anderen en ontwikkeling van sociaal
gedrag.
Persoonlijkheidsontwikkeling Vorming van de eigen identiteit,
ontwikkeling van de eigen wil, de eigen
opvattingen en de ontwikkeling van de
mannelijk en vrouwelijk gedrag.
Emotionele ontwikkeling Ontwikkeling van gevoelens van basis
vertrouwen en veiligheid.
Seksuele ontwikkeling Ontwikkeling van seksueel gedrag,
ontwikkeling van lichaams-en
lustbeleving, ontwikkeling van
waardering voor eigen lichaam.
Welke factoren om te ontwikkelen heeft een mens: interne/externe factoren en
zelfbepaling.
Interne factoren: dat je bij de geboorte erfelijke eigenschappen meekrijgt. Denk aan haar
kleur, goed in wiskunde en muziek talent.
Externe factoren: zijn factoren die van buitenaf de ontwikkeling bepalen in wat voor milieu
je opgroeit.
, Directe omgeving: gezin, kinderopvang, leeftijdsgenoten, vrienden, collega’s en de
buurt waar je woont.
Sociale en economische factoren: school en het soort onderwijs, opgroeien in
rijkdom/armoede, wel/geren mogelijkheid om te sporten.
Culturele factoren: de tijd waarin je leeft en opgroeit, de waarden en normen van je
ouders en de waarden en normen in welke samenleving je leeft/woont.
Ingrijpende levensgebeurtenissen: kunnen van grote invloed zijn op de
ontwikkeling, ziek worden, geweld in de thuissituatie, verlies van de partner of
gehandicapt raken. Het kan ook gaan om positieve gebeurtenissen zoals uit de kast
komen, trouwen of kinderen krijgen,
Zelfbepaling: hoe ouder een kind is hoe groter zijn vermogen meestal is om richting te
geven aan zijn eigen ontwikkeling. Dit noemen we zelfbepaling. Bij oudere kan dit afnemen,
zeker als iemand last krijgt van dementie.
Voorbeelden keuzes van volwassenen: Wel of niet verder leren voor een bepaald beroep,
trouwen samenwonen of geen van beide.
Voorbeelden keuzes van ouderen: wel of niet actief opzoek gaan naar een partner, na het
overlijden van de eigen partner. Wel of niet eerder stoppen met werken.
Een mens heeft niet alles in de hand als iemand kinderen wilt krijgen, maar niet iedereen kan
kinderen krijgen.
Ontwikkelingsmogelijkheden: als een kind geboren wordt, beschikt hij over bepaalde
aangeboren vermogens, Deze aangeboren vermogens kun je ontwikkelingsmogelijkheden
noemen. Of een kind de kans krijgt deze te benutten hangt af van de omgeving. De
omgeving van het kind kan de ontwikkeling belemmeren of stimuleren. Word aan deze
voorwaarden niet voldaan, dan is de kans groot dat de kind een ontwikkelingsachterstand
oploopt.
Belangrijke voorwaarden om tot ontwikkeling te komen:
Kind moet zich veilig en vertrouwd voelen bij de opvoeder. Als opvoeder het kind
oppakt als die huilt. Leert het kind dat er contact is wanneer hij dat nodig heeft.
Er moet verbaal en non-verbaal contact zijn tussen opvoeders en kind.
Belangrijk om vanaf de geboorte met het kind te praten, door het contact met
opvoeder leer het kind woorden gen gebaren.
Er moet een stimulerende omgeving zijn. als het kind contact zoekt met de
opvoeders is het van belang dat deze hierop bevestigend reageren: aankijken,
lachen, praten, oppakken, knuffelen en spelen met het kind. Op latere leeftijd komt
daar het aanmoedigen en bemoedigen bij. Het kind stimuleren wat hij doet.
Een kind moet de gelegenheid krijgen om zelf te onderzoeken: je kan 20 x
zeggen dat de verwarming heet is. Maar hier moet het kind zelf achter komen en
dingen gaan onderzoeken. Het kind oefent ook met het opdoen van kennis door
middel van: kijken, proeven, betasten, praten en luisteren.
Een kind moet de mogelijkheden hebben om te spelen: belangrijk dat het kind
een eigen plekje heeft en dat hij zijn eigen speelgoed heeft voor zijn interesses en
leefwereld, zodat hij hier met zijn eigen fantasie bezig kan gaan.
Een kind moet voldoende bewegingsvrijheid krijgen: moet bewegen want anders
loopt hij een achterstand op in zijn motorische ontwikkeling. Door te bewegen kunnen