1
BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT SDQ
Betrouwbaarheid en Validiteit van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ)
,2
BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT SDQ
Betrouwbaarheid en Validiteit van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ)
De Strengths and Difficulties Questionnaire (Goodman, 1997) – afgekort SDQ – is
een vragenlijst dat de psychische problematiek en vaardigheden van kinderen in kaart brengt.
Er zijn versies voor ouders, leerkrachten en kinderen zelf. De SDQ is uit 25 items opgebouwd
die worden onderverdeeld in 5 subschalen. De subschalen zijn: emotionele problemen,
gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met leeftijdsgenoten en pro-sociaal gedrag.
De SDQ biedt inzicht in de zwakke kanten (zoals bij vele instrumenten) van kinderen,
maar daarnaast ook in de vaardigheden van kinderen. Daarom kan het een bruikbaar
instrument zijn bij klinische beoordelingen, om een vollediger beeld te krijgen van kinderen.
Om de SDQ echter adequaat te kunnen inzetten is onderzoek naar de betrouwbaarheid en
validiteit belangrijk, zodat de data repliceerbaar, en nauwkeurig zijn (Mohajan, 2017). Een
verkeerde diagnose ten gevolge van lage betrouwbaarheid en/of validiteit kan immers
onnodige implicaties hebben voor de levens van individuen.
Betrouwbaarheid gaat over de mate waarin de items consistent zijn (Morling, 2017).
Interne consistentie, ofwel de mate waarin de losse items van een bepaalde (sub)schaal
consistent zijn in resultaten, is een vorm van betrouwbaarheid. Validiteit gaat over de mate
waarin een operationalisatie meet wat het beoogt te meten (Morling, 2017). Convergente
validiteit is de correlatie tussen twee metingen van hetzelfde construct, discriminante
validiteit de correlatie tussen twee metingen van verschillende constructen, criteriumvaliditeit
de correlatie tussen een testscore en het gedrag dat je ermee wilt voorspellen (Morling, 2017).
De huidige studie draaide om de vraag of er sprake is van betrouwbaarheid en
validiteit van de SDQ. Daarvoor werd gebruik gemaakt van de SDQ die werd ingevuld door
de ouders van kinderen van 4 tot 16 jaar. Voor dit onderzoek werd gekeken naar de interne
consistentie van de (sub)schalen hyperactiviteit, pro-sociaal gedrag, en totale probleemschaal,
en naar de convergente, discriminante en criteriumvaliditeit van de subschaal hyperactiviteit.
De totale probleemschaal beoogt de mate van vertoning van problematisch gedrag
(emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met leeftijdsgenoten)
in kaart te brengen, de subschaal hyperactiviteit de mate van vertoning van hyperactief gedrag
en de subschaal pro-sociaal gedrag de mate van vertoning van pro-sociaal gedrag.
Voor het analyseren van deze drie soorten validiteit werden twee andere toetsen
gebruikt: de Conners Parent Rating Scale – Revised – Long (Conners et al., 1998), afgekort
CPRS-RL, en de Kiddie-Schedule for Affective Disorders and Schizophrenia for School-Age
Children (Kaufman et al., 1997), afgekort de K-SADS. De CPRS-RL beoogt de
problematische gedragingen van kinderen in kaart te brengen middels rapportages en
, 3
BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT SDQ
beschrijvingen van ouders en is derhalve relevant om de ADHD-symptomen van het kind te
kunnen bepalen. Voor het bepalen van de convergente validiteit van de SDQ werd de
subschaal C (hyperactiviteit) van de CPRS-RL gebruikt.
De K-SADS beoogt de stoornissen van kinderen in kaart te brengen middels
interviews met zowel de ouder(s) als het kind en is derhalve relevant om verschillende
stoornissen te kunnen diagnosticeren. Voor het bepalen van de discriminante validiteit van de
SDQ werd de subschaal aantal symptomen ODD van de K-SADS gebruikt. Voor het bepalen
van de criteriumvaliditeit van de SDQ werd de subschaal diagnose van ADHD subtype
hyperactief/impulsief van de K-SADS gebruikt.
Methoden Betrouwbaarheid
Deelnemers
Aan dit onderzoek namen 950 kinderen deel. De ouders van de kinderen vulden allen
een identieke SDQ-vragenlijst (Goodman, 1997) in. De leeftijden varieerden van 6 t/m 11 (M
= 9.04, SD = 1.48). De steekproef bestond voor 51.8% uit meisjes en voor 48.2% uit jongens.
Materiaal
Voor het onderzoek was de SDQ-versie – die ouders van 4 tot 16-jarigen invullen –
gebruikt (Goodman, 1997). Deze vragenlijst is uit 25 items opgebouwd die worden
onderverdeeld in 5 subschalen. Elke subschaal bestaat uit vijf items. De subschalen zijn:
emotionele problemen (item 3 ‘Klaagt vaak over hoofdpijn, buikpijn, of misselijkheid’, item
8, 13, 16 en 24), gedragsproblemen (item 5 ‘Heeft vaak driftbuien of woede-uitbarstingen’,
item 7, 12, 18 en 22), hyperactiviteit (item 2 ‘Rusteloos, overactief, kan niet lang stilzitten’,
item 10, 15, 21 en 25), problemen met leeftijdsgenoten (item 6 ‘Nogal op zichzelf, neigt er toe
alleen te spelen’, item 11, 14, 19 en 23) en pro-sociaal gedrag (item 1 ‘Houdt rekening met
gevoelens van anderen’, item 4, 9, 17 en 20). Alle subschalen tezamen – met uitzondering van
pro-sociaal gedrag – vormen de totale probleemschaal.
De SDQ-scoring is gebaseerd op een 0- tot 2-puntsschaal bestaande uit de drie
antwoordmogelijkheden ‘niet waar’ (0), ‘een beetje waar’ (1) en ‘zeker waar’ (2) per item.
Om uiteindelijk een somscore per (sub)schaal te kunnen verkrijgen waarbij gold dat een
hogere score was gerelateerd aan een hogere mate van symptomen gerelateerd aan de
desbetreffende (sub)schaal, werden items 7, 11, 14, 21 en 25 omgescoord. Na omscoren gold
voor bovengenoemde items dat de numerieke waarde 2 werd toegekend aan ‘niet waar’, 1 aan
‘een beetje waar’ en 0 aan ‘zeker waar’. Op die manier konden totaalscores verkregen worden
die op de subschalen konden variëren van 0 tot en met 10, en op de totale probleemschaal van
0 tot en met 40.