Diagnostiek = Het door en door leren kennen van een situatie met als doel een beslissing te
kunnen nemen. Psychodiagnostiek= Onderzoek op het gebied van psychosociaal
functioneren. Je wil: -Betrouwbare en valide beschrijving van psychosociale werkelijkheid. -
Mogelijke verklaringen voor problemen vinden. -Verklaringen toetsen
Psychodiagnostiek: Betrouwbare en valide beschrijving van psychosociale werkelijkheid
Wetenschappelijke diagnostiek: Diagnostiek is idealiter herhaalbaar. Diagnostiek nadert
idealiter de werkelijkheid.
Inter-rater betrouwbaarheid psychiatrische diagnose is: 0-50% met niet-gestandaardiseerde
interviews en tests en 60-70% met gestandaardiseerde interviews en tests. Dus: diagnose
kan verschillen per persoon. Dus gestandaardiseerde interview is wel belangrijk!
Moeilijkheden: Moeilijk, vaak complexe constructen. Beperkte tijd. Twee belangrijke
problemen: Confirmation bias =Neiging om nieuw bewijs te interpreteren als bevestiging
van bestaande overtuiging/ theorie. Beschikbaarheidsheuristiek= Neiging om te focussen op
alleen die symptomen die verband houden met hoog prevalente aandoeningen. Dus je denkt
oh dat zal het wel zijn omdat die ziektes vaker voorkomen.
Tests: wetenschappelijk verantwoorde, betrouwbare en objectieve informatie omtrent
diagnostisch beeld ->beslissing
1. Probleemanalyse
2. Classificatie en diagnosestelling
3. Planning behandeling
4. Evaluatie van behandeling: is het gedrag afgenomen?
5. Zelfkennis: terugkoppelen aan persoon.
6. Kennisvergaring wetenschappelijk onderzoek: je hebt diagnostiek, maar je wilt ook
weten hoe hangen allerlei constructen samen
Hoofddoelen van verschillende diagnostische tests:
Intelligentie: IQ
Aanleg: heb je aanleg voor iets.
Prestatie: hoe goed iemand iets nu al doet
Creativiteit
Persoonlijkheid
Interesse
Gedrag
Neuropsychologie/ Cognitie: gedrag koppelen aan brein
Belangrijkste vaardigheid van psycholoog/pedagoog is: 1. Op de hoogte zijn van
psychometrische waarde (betrouwbaarheid, validiteit, handleiding) 2.Op ethische manier
inzetten
Tests steeds grotere rol in maatschappij -> Mentale eigenschappen objectiveren
Maar…. Kennis over psychometrische eigenschappen?!
-Meet een test wat deze beoogt te meten? Validiteit.
-Hoe en onder welke omstandigheden moet een test afgenomen worden?
-Is een verkorte versie van een test (even) betrouwbaar?
,-Hoe is de referentiegroep bepaald?
Test = gestandaardiseerde procedure voor het nemen van een steekproef van gedrag,
beschreven in categorieën of scores. Vb: studiesucces -> procedure -> score
Elke testscore bevat meetfouten…
Formule klassieke testtheorie: X = T + e (Test score X = daadwerkelijke score T + meetfout e)
Alle instrumenten bevatten meetfouten: confounders:
Veel psychologische/ pedagogische concepten zijn niet perfect gedefinieerd
Vragen worden verkeerd gelezen/ geïnterpreteerd
Sociaal wenselijk antwoorden/ context (bijv wat is veel)
Handleiding niet precies gevolgd
..
Dus: Testeigenschappen zo goed mogelijk houden: Standaardisatie zo goed mogelijk houden
1. Herhaalbaarheid
2. Steekproef van gedrag
3. Gebruik van scores of categorieën
4. Gebruik van norm of standaard
5. Predictie van non-test gedrag
1. Herhaalbaarheid Je zou steeds tot dezelfde score moeten komen. (mits het te meten
construct gelijk blijft). Betrouwbaarheid
2. Volledigheid: beperkt aantal items, want beperkte tijd, MAAR je moet wel zo goed
mogelijk proberen te dekken!
3. Scores: constructen uitdrukken in getal. Mee eens = 1 niet mee eens = 5 etc.
4. Interpretatie scores: dus je hebt nu een norm of standaardscore, de ruwe score. Wat
doe je daarmee? De ruwe score kun je op 2 manieren behandelen: 1. Vergelijking met
een afkapwaarde, dus bijv. score boven 10 geen probleem onder 10 wel. Dit is best wel
een groffe manier 2. Vaker doe je: Vergelijking met een normgroep. Dus je vergelijkt gert
met leeftijdsgroep.
5. Predictie non-test gedrag. Test score voorspelt/ beschrijft bepaald gedrag -> Heel
belangrijk; validatie. Zegt die iq test echt iets over studiesucces?
NIP/NVO : Nederlands Instituut van Psychologen
Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen
COTAN = COmmissie Test Aangelegenheden Nederland
Eisen gebruik instrumenten:
1. Psychometrische criteria: COTAN. Kwaliteitsbewaking, bepaalt validiteit en
betrouwbaarheid.
2. Ethisch gebruik: Algemene standaard testgebruik (NIP/NVO).
COTAN: Testgebruikers informeren over de kwaliteit van instrumenten. Testmakers
feedback geven over de kwaliteit van hun instrumenten
COTAN criteria:
, 1. Uitgangspunten van de testconstructie: Meetpretentie, doelgroep(en), functie. Het
moet duidelijk zijn wat je met die test wil doen, bij wie enz. waarom is deze test
beter?
2. Standaardisatie: Kwaliteit testmateriaal en handleiding, heb je goed
gestandaardiseerd?
3. Normen: is er een Representatieve vergelijkingsgroep, zonder discriminatie?
4. Betrouwbaarheid: Consistentie/herhaalbaarheid testscore.
5. Validiteit: Meet een test wat deze beoogt te meten?
Tests: Klinische praktijk: +/- 800 verschillende test. 50% door 1% van de gebruikers ingezet
(!)… heel veel beschikbaar dat dus niet wordt gebruikt. Komt vaak omdat er veel
onderzoeken niet zijn onderzocht op kwaliteit, of omdat ze slecht zijn beoordeeld.
Ethisch gebruik: Algemene standaard testgebruik (NIP):
Doel: Verantwoordelijk, integer, respectvol en deskundig handelen
Relevant
Afname door bevoegden
Respect voor psychische en lichamelijke integriteit
Geheimhoudingsplicht
Informed consent (informatie plicht naar cliënt)
Onafhankelijk en objectief oordeel -> Rapportage zonder jargon! En zonder oordeel!
Ethiek bij uitgevers: Veel geld in omloop… kost allemaal geld...
Testmateriaal, handleidingen, scoreformulieren, normeringen
Psychometrische kenmerken moeten up-to-date zijn
Alleen gekwalificeerde mensen mogen tests kopen en gebruiken: Level A, B, C
Digitaal testgebruik (meet ik nog hetzelfde?)
Lecture 3
Methodologie: Systematische wijze van hoe je (empirisch) onderzoek zou moeten uitvoeren.
Statistiek: Het instrumentarium om empirisch onderzoek uit te kunnen voeren
Meten en Diagnostiek: Implicaties van onderzoeksresultaten voor individuele testscores. Dus
wat betekent het nou voor die persoon qua diagnostiek?
Spearman: Klassieke test theorie: “Theorie van ware scores en meetfouten”
X = T + e /X = geobserveerde testscore /T = ware score (te meten eigenschap) / e = meetfout
(factoren die niet gerelateerd zijn aan de ware score)
Definiering van betrouwbaarheid: Score tussen 0 en 1 geeft:
-(cor)relatie tussen scores op een test bij herhaalde afname of tussen items van een test
-Mate waarin scores constant/te reproduceren zijn
-Verhouding tussen daadwerkelijk gedrag T en testscore X: je wil dat die twee zo dicht
mogelijk bij elkaar liggen.
Klassieke testmodel: T = consistentie meting door construct, e = inconsistentie meting door
fouten.
, X > T -> e is positief Bijv. een psycholoog die erg positief is -> jij wordt ook erg enthousiast,
dus uitslag hoger
X < T -> e is negatief. Bijv. een psycholoog die erg negatief is -> stress. Dus bijv iq komt lager
uit dan werkelijk
DUS: Testscore X altijd benadering ware score T. Want er zit altijd meetfout in.
Bronnen van meetfouten:
-Er is een daadwerkelijk verschil. Dus gedrag is situationeel. Hij vertoont het gedrag alleen bij
ouders bijv.
-Meetfouten in:
Item selectie: dus de vragen of testjes. Je kunt niet alles meenemen, dus je neemt
niet gehele gedrag mee, maar: Steekproef van gedrag. Dus het kan zijn dat er
meetfout in zit, omdat die een deel van het construct missen etc.
Testafname: fout kan zijn door: Proefpersoon (bijv
gestrest/spieken)/proefleider(irritant dus je raakt afgeleid)/omgeving
Test scoring: meerkeuze vs open vragen. MC is makkelijk te scoren, terwijl bij open
vragen subjectiviteit en ruis erin komt sluipen. Dus daardoor komt er een beetje
onbetrouwbaarheid in.
Systematische meetfouten: vb fout in handleiding, dus iets wat altijd fout gaat, en
dezelfde kant op
Systematisch: Systematische fouten = es.
Kenmerken binnen de populatie: altijd OF Positief (hoger uitvalt) OF Negatief (lager). Dus
voor iedereen geldt dit dan, onafhankelijk van situatie. Gemiddelde meetfout ≠ 0. Fout in
testconstructie/ inconsistentie van construct. Maat voor validiteit: meet je wat je wilt
meten? Beïnvloedt de bepaling van het exacte construct. Fouten tijdens testontwikkeling/
constructie die resulteren in consistentie, voorspelbare meetfouten. Vb: fout in handleiding,
vreemde normgroep.
Niet-systematisch: Niet-systematische (toevallige) meetfouten = eu. Kenmerken binnen de
populatie: Random: Zowel positief als negatief. Vb rumoerige schoolplein, deelnemer heeft
slecht geslapen etc. Gemiddelde meetfout = 0, maar je moet wel genoeg mensen daarvoor
testen. Meetfout hangt niet samen met T, rumoer betekent niet dat je een lager IQ hebt,
maar het heeft wel invloed op jouw testscore. Maat voor betrouwbaarheid. Beïnvloedt de
consistentie van de scores. Fouten tijdens afname die resulteren in inconsistentie,
onvoorspelbare meetfouten. Vb: geluid op achtergrond, mogelijkheid tot afkijken.
Basisprincipes Klassieke Test Theorie:
Nut: Is een theorie van ware score en meetfouten. Gaat over: Overeenkomst tussen ware
score (T) en gemeten score (X)
Er zit een Schatting van meetfout (e) in. En het gaat hierbij dus puur om de Niet-
systematische meetfout. Want de systematische zou je kunnen wegwerken of minimaliseren
door goede opzet, dus geen schatting systematische fouten.
Als je betrouwbaarheid eenmaal weet: kun je betrouwbaarheidsinterval bepalen. BI is
nauwkeurige weergave van score.
Aannames KTT gaat over niet-systematische meetfouten
Systematische meetfouten zijn ‘oplosbaar’
Karakteristieken niet-systematische meetfouten: