Kern van het Europees Recht
Samenvatti ng Inleiding Europees Recht
Hoofdstuk 1: Geschiedenis en ontwikkeling
Geschiedenis van de Europese Unie:
1951: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht met het Verdrag
van Parijs → einde maken aan terugkerende oorlogen in Europa
o Kolen en staal, want dat was nodig voor de productie van oorlogsmaterieel
o Ander doel was het vergroten van economische groei en werkgelegenheid
1957: Euratom (Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) opgericht met het
Verdrag van Rome + afschaffing handelstarieven en quota’s
1965-1985: eurosclerose = op politiek niveau gebeurde er weinig, maar wel oliecrisis,
opkomst OPEC, beurscrashes
1966: Akkoord van Luxemburg → er moet altijd gepoogd worden om consensus te
bewerkstelligen. Nu ging Frankrijk weer meedoen met de bijeenkomsten van de
Raad.
1986: Europese Akte → ambitieuze plannen om het vrij verkeer tussen de lidstaten
verder uit te bouwen en de interne markt te voltooien.
1992: Verdrag van Maastricht → Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)
ondertekend
o EU rust op drie pijlers: de gemeenschappen (EG, EGKS, Euratom), het
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het terrein van
justitie en binnenlandse zaken (JBZ)
o Codecisieprocedure (art. 290 VEU): Parlement wordt medebeslisser met de
Raad en kan op gelijke voet met de Raad wetgevingsvoorstellen accepteren,
blokkeren en amenderen
1997: Verdrag van Amsterdam → Derde pijler wordt politiële en justitiële
samenwerking in strafzaken (PJSS) + samenwerking op terrein van asiel uitgebreid
2001: Verdrag van Nice
2004: EU gaat van 15 naar 25 lidstaten
2005: afwijzen van het Grondwettelijk Verdrag in referenda. Dit verdrag was
antwoord op de samengelapte verdragswijzigingen in de voorgaande jaren. Burgers
waren boos over het weinige inspraak dat ze hadden in de EU, waardoor ze tegen het
verdrag stemden.
2007: Roemenië + Bulgarije lid
2007: door de Europese Raad werd er politieke overeenstemming bereikt over een
nieuw hervormingsverdrag → Grondwettelijk Verdrag aangepast (Verdrag van
Lissabon)
2013: Kroatië lid
Hoofdstuk 2: De instellingen van de Europese Unie
Binnen de Europese Unie zijn er zeven officiële instellingen (art. 13 VEU):
Europese Raad: staatshoofden en regeringsleiders (art. 15 VEU)
o Extra leden:
Vaste voorzitter die verslag uitbrengt aan het Europees Parlement
, Voorzitter van de Europese Commissie is ook lid
Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en
veiligheidsbeleid is geen officieel lid, maar schuift aan bij
vergaderingen die hem aangaan
Als het nodig is kan een regeringsleider zich bij laten staan door een
minister
o Art. 15 lid 1 VEU: Raad mag geen wetgeving vaststellen, maar vervult in de
praktijk wel een dominante rol.
o In feite kan er niets gebeuren zonder dat de Europese Raad zich erover heeft
uitgesproken en het heeft goedgekeurd
Raad van Ministers (‘Raad’): vakministers van verschillende lidstaten (art. 16 lid 2
VEU)
o Voorzitterschap rouleert
o Ze komen maandelijks bijeen in Brussel
o Oefent samen met het EP de wetgevings- en begrotingstaak uit
Europese Commissie: afgevaardigde van elke lidstaat (5 jaar in dienst) (art. 17 VEU)
o Eén van de commissieleden is voorzitter
o Er zijn een aantal vicevoorzitters, waarvan één de Hoge Vertegenwoordiger
voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid is
o Tussentijds wegsturen:
Als Parlement vertrouwen in Commissie opgeeft
Als Hof van Justitie vindt dat een individuele Commissaris niet meer
aan de functievereisten voldoet
Voorzitter van de EC kan een lid vragen op te stappen
o Organisatie:
College van Commissarissen
Directeur-Generaal geeft leiding aan Directoraat-Generaal
o Commissieleden moeten onafhankelijk van hun land functioneren
o Bevoegdheden:
Wetgeving: recht van initiatief
Nadere invulling geven aan wetgevingshandelingen, op basis van
voorafgaande machtiging door de Raad
Toezicht op concrete toepassing van verdragen en maatregelen
Prominente bevoegdheid in het externe domein
Europees Parlement: democratische orgaan van de EU
o Bestaande uit vertegenwoordigers uit lidstaten. Elk lid krijgt op degressieve
wijze een aantal zetels verdeeld.
o Parlement kan door de Commissie ingediende wetsvoorstellen aannemen,
verwerpen of amenderen, als de Raad ook akkoord is
o Kan vragen stellen aan de Commissie of een enquêteprocedure starten
o Verantwoordingsrelatie ontbreekt ten opzichte van de leden van de Raad en
de Europese Raad, dus geen checks and balances
Hof van Justitie:
o Eén rechter per lidstaat (art. 19 VEU), die worden bijgestaan door advocaten-
generaal
o Gerecht wijkt op sommige punten hiervan af
, o Dagelijkse werkzaamheden vinden in kamers plaats van drie of vijf rechters;
grote zaken komen in de Grote Kamer terecht, waar 15 rechters oordelen
o Inhoud van beraadslagingen blijft geheim (dus geen dissenting opinions
mogelijk)
o Hoofdopdracht: verzekeren van eerbiediging van het recht bij de uitlegging en
toepassing van de verdragen
o Ook antwoord op prejudiciële vragen en brengen bindende adviezen uit
Europese Rekenkamer en Europese Centrale Bank (art. 13 VEU)
o Rekenkamer: controleert inkomsten en uitgaven van de Unie
o ECB: handhaven van prijsstabiliteit in het eurogebied + ondersteunen
economisch beleid van de EU
Hoofdstuk 3: Rechtsbronnen, besluitvorming en wetgevingsprocedures
Er zijn vier soorten EU-recht:
Primair recht: basisverdragen, wijzigingsverdragen, toetredingsverdragen,
protocollen, algemene beginselen en fundamentele rechten
o Basisverdragen: Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag
betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
Secundair recht: art. 288 VWEU → verordeningen, richtlijnen, besluiten
o Verordening = algemene regeling die een groot/onbepaald aantal gevallen of
personen bestrijkt. Ze zijn verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks
toepasselijk; er geldt zelfs een overschrijfverbod.
o Richtlijnen = wetgeving die moet worden geïmplementeerd in het nationale
rechtssysteem. Staten mogen vorm en middel kiezen, zolang ze het doel maar
bereiken (art. 288 VWEU).
o Besluiten = ook verbindend in al hun onderdelen, maar verschil met
verordeningen is dat besluiten vaak van toepassing zijn op individuen of
bepaalde situaties. Ze hoeven ook niet te worden omgezet in nationaal recht.
Internationale overeenkomsten: overeenkomsten waarbij de EU partij is.
Soft law (geen officiële rechtsbron): aanbevelingen en adviezen die niet bindend zijn
De Europese Raad heeft geen wetgevingstaak en kan daardoor alleen niet-
wetgevingshandelingen vaststellen. Deze niet-bindende besluiten kunnen alleen met een
gewone meerderheid worden aangenomen.
De Raad van Ministers is wel een wetgevende macht. Ze kunnen wetgeving goedkeuren door
middel van een gekwalificeerde meerderheid: min. 55% van de stemmen, met een minimum
van 15 staten, waarvan de bevolking min. 65% uitmaakt van de bevolking van de Unie. Dit zit
anders als ze niet reageren op een voorstel van de Commissie of de Hoge
Vertegenwoordiger. Dan zijn er nog meer stemmen nodig. Niet altijd hoeft er gestemd te
worden: als niemand om stemming vraagt, kan het ook bij consensus worden aangenomen.
De Europese Commissie kan voorstellen met een gewone meerderheid aannemen. In de
praktijk wordt er nauwelijks gestemd, omdat de stukken van tevoren al rondgaan. Tenzij
iemand bezwaar maakt, wordt het wetsvoorstel aangenomen met consensus.