De Context van het Sociaal Werk Samenvatting
Hoofdstuk 1
Missie sociaal werker bevorderen dat mensen in onze samenleving tot hun recht komen als mens
en burger (gericht op participatie, autonomie en zelfredzaamheid).
Het werk van een sociaal werker speelt zich af op drie niveaus:
1. De directe leefomgeving = micro
2. Het netwerk, formeel en informeel = meso
3. De gemeenschap = macro
De drie kerntaken van een sociaal werker:
1. Het bevorderen van het sociale functioneren ervoor zorgen dat mensen in hun sociale
context relaties kunnen aangaan en onderhouden
2. Het versterken van organisatorische banden de sociaal werker dient samen te werken met
andere disciplines en organisaties en moet zich verhouden tot het sociale netwerk
3. Bevorderen van eigen professionaliteit en ontwikkeling van het beroep reflectief zijn over
eigen sociale handelen en om kunnen gaan met ethische kwesties (ethisch waardenkader)
Eigenschappen sociaal werker:
1. Benaderen en benaderbaar zijn mensen aanspreken, aandachtig luisteren
2. Onderzoekend zijn analyseren en onderzoeken
3. Coördineren, organiseren en mensen samenbrengen om tot een oplossing te komen
4. Ondernemend zijn
Sociaal werker bevindt zich voornamelijk in de categorie zorg en welzijn. Werken in het sociale
domein is divers, je wordt niet specifiek opgeleid, maar weet van veel onderwerpen wel iets
(psychologie, bedrijfskunde, maatschappijleer, bestuurskunde, economie en geneeskunde).
Ontwikkeling sociaal werk door de eeuwen heen:
19e eeuw armenzorg, liefdadigheidswerk, sociaal werk was paternalistisch, armen waren
onmaatschappelijken en hadden heropvoeding nodig
Na de 2e wereldoorlog wederopbouw, gemeenschapsontwikkeling, formele regelingen,
geen vrijwilligerswerk maar professionele sector
Jaren tussen 1965 en 1980 emancipatie achterstandsgroepen, verbeteren
achterstandswijken
Jaren 80 en 90 opkomst brede welzijnsorganisaties, markt een rol, efficiëntie en doelen
halen
Jaren tussen 1990 en 2005 eropaf gaan, bemoeizorg, openbare ggz, aanbellen bij
zorgvermijders, periode van de Vogelaarwijken, kijken naar behoefte cliënt
Na 2005 vraaggericht werken, eigen kracht en zelfredzaamheid
Dienstverlening in plaats van hulpverlening pas ingrijpen wanneer cliënt het zelf en met hulp van
sociaal netwerk niet lukt om het probleem op te lossen, op je handen zitten
,Informele zorg = zorg geleverd door sociale netwerk
Formele zorg = zorg geleverd door professionals
Nuldelijnszorg = zelfhulp, informele zorg: mantelzorg, vrijwillige hulpbuurt etc.
Eerstelijnszorg = vrij toegankelijke zorg: professionele hulp, huisarts, maatschappelijk werker etc.
Tweedelijnszorg = specialistische zorg: verwijzing nodig, ziekenhuis, psychiater etc.
Intramurale zorg = zorg die verleend wordt binnen een instelling
Extramurale zorg = zorg buiten een instelling, soms ambulante zorg genoemd
Generalist = iemand die van alles een beetje weet
Specialist = iemand die op zijn onderdeel gespecialiseerd is
Maatschappelijk werk eerste aanspreekpunt bij problemen die zich niet direct oplossen,
ondersteunen in zelfredzaamheid
Geestelijke gezondheidszorg intramurale, extramurale en ambulante zorg gericht op de geestelijke
gezondheid
Gehandicaptenzorg intramurale en extramurale zorg voor mensen met een fysieke of
verstandelijke beperking
Jeugdzorg allerlei vakgebieden met betrekking tot jeugd. Opvoeding, psychiatrie, gesloten
jeugdzorg, jeugdbescherming
Om erachter te komen welke organisaties actief zijn binnen een gemeente is er de sociale kaart.
Hoofstuk 2, 2.1
Sociale steun = steun of hulp van iemand uit het sociale netwerk, materieel of emotioneel. Sociaal
kapitaal is op hoeveel steun iemand kan rekenen
Mantelzorg = langdurige vrijwillige zorg verlenen aan een ander
Vrijwilligers = hulp/steun van iemand die niet uit je sociale netwerk komt
Professionele zorg = bieden meer hulp van mantelzorgers en vrijwilligers kunnen bieden
Belangenorganisaties = komen op voor belangen van burgers en cliënten, belangrijke spil tussen het
micro en macroniveau
Burgerinitiatieven = op vrijwillige basis werken burgers samen naar een doel, omdat ze betrokken zijn
bij een doelgroep, de situatie willen verbeteren of iets terug willen doen
Om een burgerinitiatief op de politieke agenda te krijgen zijn 40.000 handtekeningen nodig
Hoofdstuk 3
Thema’s in het sociale domein:
Zelfredzaamheid en eigen kracht belangrijkste thema door de komst van de
participatiesamenleving. Het doel is mensen zichzelf te leren ondersteunen, met zo min mogelijk
professionele hulp, om zoveel mogelijk zelfstandige deelname aan het maatschappelijk verkeer
mogelijk te maken. Op je handen zitten. Pas ingrijpen als cliënt niet zelfredzaam kan zijn:
compensatieplicht via de Wmo
, Leefbaarheid in wijken de kwaliteit van de woonomgeving. Betrekking op woonbeleving,
subjectieve en objectieve veiligheid en de kwaliteit van leven in een wijk of buurt. Sociale cohesie (de
mate van samenhang en verbondenheid binnen een bepaalde groep mensen) die er heerst is hier
van belang, maar ook hoe de wijk eruit zien en de demografie.
Kwaliteit van fysieke omgeving: onderhoud gebouwen en de omgeving. Planologische
omgeving: het soort voorzieningen in de buurt, toegankelijkheid etc.
Krachtwijken zijn wijken waar veel sociale, fysieke en economische problematiek heerst.
Minister Vogelaar ging uit van de broken window theory: door investeringen in de wijken,
het verbeteren van de fysieke omgeving, zou de sociale en economische situatie ook
verbeteren.
Segregatie = een ruimtelijke spreiding van ongelijkheid
Sociale problematiek = waar is veel criminaliteit, waar wonen veel mensen met een uitkering, waar
wonen veel ouderen?
Sociale woningbouw = de gemeente moet ervoor zorgen dat een bepaald deel van het
woningaanbod geschikt is voor huishoudens met een inkomen op of beneden het sociaal minimum
Wijkanalyse = een analyse van demografische gegevens uit een wijk
Burgerparticipatie overgang verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Er wordt meer van
burgers en hun sociale netwerk verwacht. Kwaliteit van zorg niet gegarandeerd voor mensen die
afhankelijk zijn van vrijwilligers.
Gezondheid en gezondheidsvaardigheden fysieke en psychische gezondheid staan met elkaar in
verband. Er is ook een samenhang tussen sociaaleconomische status en de gezondheid. cumulatie
van problemen. Het vermogen van mensen om informatie over hun gezondheid te verkrijgen,
begrijpen, beoordelen en gebruiken bij het maken van beslissingen over hun gezondheid, noemen
we gezondheidsvaardigheden. Het werkt van sociaal werkers kan gericht zijn op preventie.
Ongelijkheid en inclusie/exclusie inkomensongelijkheid, sociale ongelijkheid.
Voordeel participatiesamenleving: iedereen wordt gestimuleerd mee te doen, er ontstaan
regelingen om mensen te ondersteunen die dat nodig hebben, sociale cohesie wordt
vergroot en de overheid bespaart kosten.
Nadeel participatiesamenleving: mensen die deze regelingen niet nodig hebben, kunnen ze
veel beter vinden en hier meer van profiteren. Mattheüs-effect: de rijken worden rijker en
de armen worden armer. Mensen met een hoog inkomen hebben al voordeel en hebben
extra voordeel omdat ze maatregelen zo kunnen inzetten dat ze ervan kunnen profiteren.
Ook bevordert de participatiesamenleving ongelijkheid en overbelasting van vrijwilligers en
mantelzorgers.
Armoede, werkloosheid en schulden aangeleerde hulploosheid. Vicieuze cirkel armoede.
Intergenerationele overdracht van armoede. Ontstijgen aan armoede is essentieel voor het bestaan,
daarom is het aanpakken van werkloosheid en schulden een belangrijke taak voor sociaal werkers.
Culturele diversiteit belangrijk thema door de komst van migranten, en jongeren die op het
snijvlak van twee of meer culturen leven. Sociaal werker zal soms moeten loslaten van eigen
referentiekader om beter te begrijpen wat de drijfveren zijn van de persoon tegenover je.