Zorg(en) voor gezondheid: Alle taken +
volledige uitwerking bijhorend college van
taak + alle belangrijke concepten
gemarkeerd
GZW1025
Maastricht University
,Taak 0: depressie, een impressie
Wat is depressie en hoe wordt dit gediagnostiseerd?
DSM-5
Bij een depressie is iemand langer dan 2 weken somber. De oorzaak is niet precies bekend,
maar bij het ontstaan van een depressie spelen verschillende factoren een rol, waaronder
geslacht, leeftijd, erfelijkheid en sociale omgeving.
Hoe lang een depressie duurt, verschilt per persoon. Een depressie kan korter dan drie
maanden duren, maar ook langer dan twee jaar. Het kan een keer zijn, of de depressie kan
(een aantal keer) terugkomen.
Er zijn 3 vormen:
Unipolaire depressie: gewone depressie zonder manische perioden.
Psychotische depressie: vaak in combinatie met wanen.
Postnatale depressie: vaak na een bevalling.
Ook zijn er verschillende ernsten, bepaald aan de hand van het aantal en ersnt van de
episoden, de hoeveelheid leiden en de (sociale) beperking die iemand ervaard:
1) Licht: Bij een milde depressieve episode zijn er weinig symptomen aanwezig naast de
symptomen die vereist zijn voor de diagnose. De symptomen veroorzaken enig lijden,
maar minimale beperkingen en zijn nog beheersbaar
2) Matig: Bij een matige depressieve episode zijn symptomen en lijdensdruk gemiddeld,
tussen licht en ernstig in
3) Ernstig: Het aantal symptomen is bij een ernstige episode over het algemeen (veel)
groter dan de vijf die nodig zijn voor de diagnose. Deze symptomen zorgen voor
ernstig lijden en zijn niet meer onder controle te houden, waardoor ze grote
beperkingen opleveren op het gebied van sociale interactie en werk.
Verschil DSM4 en DSM5: in 5 is rouw niet langer een reden om géén depressie diagnose vast
te stellen
De diagnose depressie kan door een gespecialiseerd arts worden vastgesteld met behulp
van de diagnosecriteria van de DSM-5.
Diagnosecriteria depressie:
- Vijf of meer van de volgende symptomen zijn aanwezig gedurende 2 weken en
zorgen voor een verandering in functioneren: ten minste een van de symptomen is
een depressieve stemming of een gebrek aan interesse of plezier.
o Bijna dagelijks een depressieve stemming, beoordeeld door jezelf of door
anderen.
o Afname in interesse of plezier in bijna alle activiteiten (dagelijks)
, o Significant gewichtsverlies of gewichtstoename en dagelijkse afname of
toename van eetlust.
o Dagelijkse slapeloosheid (=insomnia) of overmatige slaperigheid
(=hypersomnie).
o Dagelijkse psychomotorische agitatie (=opwinding) of retardatie (=vertraging)
o Dagelijks moe en energieverlies.
o Dagelijkse gevoelens van waardeloosheid/buitensporigheid of ongepaste
schuldgevoelens.
o Verminderd vermogen om na te denken en te concentreren of
besluiteloosheid, bijna dagelijks
o Terugkerende gedachten over de dood, terugkerende suïcidale gedachten
zonder eenspecifiek plan of een suïcidepoging.
- Iemand heeft deze kenmerken het grootste deel van de dag en (bijna) elke dag.
Hierdoor kan iemand niet meer goed sociaal, emotioneel en lichamelijk functioneren.
- De symptomen veroorzaken beperkingen in het sociaal en beroepsmatig unctioneren
(ook lijden op andere gebieden)
- De episode is niet toe te schrijven aan de fysiologische effecten van een stof of aan
een andere medische conditie.
- Het optreden van de depressieve episode wordt niet beter verklaard door
schizowanorde, schizofrenie, schizofreniforme stoornis, waanstoornis of anders
gespecificeerde psychotische stoornissen.
- Er heeft nooit een manische of hypomanische episode plaatsgevonden.
Risicofactoren voor een depressie:
Temperament → neuroticisme (negatieve affectiviteit) is een risicofactor voor het
ontstaan van een depressieve stoornis
Omgeving → negatieve ervaringen in de kindertijd en stressvolle
levensgebeurtenissen.
Genetisch en fysiologisch → eerstegraadsfamilieleden van mensen met een
depressie hebben een 2 tot 4 keer hoger risico op het ontwikkelen van een depressie.
Gevolgen depressie:
De gevolgen kunnen erg variëren. De omgeving kan depressieve symptomen bijvoorbeeld
niet opmerken, maar een depressie kan ook leiden tot arbeidsongeschiktheid en het verlies
van de mogelijkheid om voor zichzelf te zorgen.
→ Mensen met een depressie in een medische instellingen hebben over het algemeen meer
pijn en ervaren een grotere afname in het fysieke en sociale functioneren.
ICD (International Classification Disorders) 10: lijst met internationale ziekten→ geeft elke
ziekte een code. geeft aan hoe zwaar de depressie is en maakt gebruik van de DSM5
Na 2 jaar: persisterende (aanhoudend) depressieve stoornis
, Wat is erfelijkheid en is depressie erfelijk?
Sommige ziektes kun je erven, maar heel veel ook niet. Als je een ziekte hebt geërfd, kun je
deze som ook doorgeven aan je kind, bijvoorbeeld: kanker, dementie, psychische
aandoeningen.
Aantoonbaar erfelijk: we noemen ziektes écht erfelijk, als deze ontstaan door een
afwijking in een gen (=mutatie). Dit kun je aantonen met DNA-onderzoek. Als een
mutatie bekend is, weten artsen vaak hoeveel kans er is dat je de ziekte aan een kind
doorgeeft.
→ Hoe werkt erfelijkheid?
Van ieder gen erf je er altijd 2; één van je moeder en één van je vader. Kleine
weeffouten in de genen veroorzaken soms ziektes. Deze fouten noemen we
mutaties. Soms wordt bij de geboorte al duidelijk dat een kind een
aandoening heeft, soms blijkt dat pas op latere leeftijd.
Familiaire aanleg: soms is er geen mutatie te vinden, maar komt een bepaalde ziekte
heel veel in de familie voor. Dan kan er een aanleg in de familie zijn voor deze ziekte.
Je kunt dan niet voorspellen wie er last van zal krijgen
Als je ziek wordt komt dat meestal niet door een mutatie. Dan is het niet
aantoonbaar erfelijk, ook al hebben meer familieleden het. Veel ziektes erven
multifactorieel over. Erfelijke aanleg zit dan in de familie, maar dat is niet
aantoonbaar in de genen.
→ Naast erfelijkheid hebben ook de leefstijl en de omgeving waarin je bent
opgegroeid invloed.
Spontaan: een mutatie kan ook spontaan ontstaan. Dit gebeurt bij de bevruchting:
dan ben je de eerste in de familie met de mutatie en de ziekte. Vanaf dat moment
kun je de mutatie doorgeven aan je kinderen.
In iedere cel van het lichaam zitten 46 chromosomen,
behalve in eicellen en spermacellen: deze bevatten 23
chromosomen. Wanneer de eicel en de spermacel
versmelten, ontstaat weer een cel met 46
chromosomen. Deze bevruchte eicel heet de zygote.
Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen.
Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. DNA
bestaat uit desoxyribose, fosfaatgroep en een base.
Er zijn vier basen: thymine (T), adenine (A), cytosine
(C) en guanine (G). Op de chromosomen zitten de
genen. Een gen is een stukje afgebakend DNA. Een gen
heeft een vaste plaats op het chromosoom, de locus.
DNA fungeert als belangrijkste drager van erfelijke
informatie, opgeslagen in afzonderlijke genen. Eén
gen bevat over het algemeen de instructies voor het
synthetiseren van één bepaald eiwit.