H1 & H2
Waarom sociologie: bron wetenschap van de criminologie -> komt veel van de sociologie
- Theorieën
- Objectwetenschap = onderwerp is de verbindende factor -> uit verschillende
wetenschappelijke gezichtspunten bekijken -> onderwerp verbind ons.
- Criminaliteit maatschappelijk probleem: slachtoffers/dader/maatschappij
- Invloed op criminaliteitsbeleid -> begrijpen, dan pas beleid maken
Wat is sociologie ? systematisch onderzoek van de menselijke samenleving -> problemen in de
samenleving (die we samen hebben gemaakt). Culturen, interacties -> kritische blik op los laten.
Sociologisch perspectief = tijd en plaats gebonden -> per land/cultuur/welvaart verschillen
1. Het algemene in het bijzondere = In het gedrag van bepaalde mensen, algemene patronen te
ontdekken. Patronen ontdekken in specifieke gevallen, grote lijnen/patronen in de samenleving
zien, door naar voorbeelden te kijken -> iets wat individueel lijkt -> sociaal bepaald is. (thuis
wonen, kamers)
- Zelfmoordstudie Emile Durkheim: onderzoek naar patronen in zelfmoordcijfers in de
samenleving. Verklaring zoeken in; mate van vrijheid -> en de band met de samenleving;
minder geïntegreerd met de samenleving, minder verbinding -> hogere zelfmoord
- Kijken naar specifieke situatie en daarin een patroon in de samenleving te zien -> zelfmoord,
meer scheidingen en baby’s door corona.
2. Het ongewone in het bekende = het zien van de invloed van sociale structuren op individuen ->
wat beschouwen we als normaal ? (bewegingsvrijheid normaal vinden; nu corona)
- De maatschappelijke invloed op een individu -> dingen die vanzelfsprekend lijken, zijn dat
niet
- Studiekeuze = vrije keuze ? maatschappelijke invloed; land, cultuur, tijd.
- Beslissing over hoeveel kinderen nemen: tijd, cultuur, plaats en welvaart gebonden.
- Het bekende idee dat we zelf bepalen over ons leven loslaten -> vreemde gedachte dat de
samenleving onze beslissingen beïnvloedt.
Sociologisch perspectief:
- Wright Mills = sociologische verbeeldingskracht = niet alleen kijken op individuelen situaties
maar kijken op niveau van de samenleving -> iets wat een persoonlijk probleem lijkt, door te
trekken naar een maatschappelijk probleem (armoede, criminaliteit, verslaving).
Periode waarin de samenleving veranderingen ondergaan/crisis -> aannemen van een
sociologische visie -> sociologische verbeeldingskracht; daardoor beter inzicht krijgen in de
samenleving en de wijze waarop dat hun leven beïnvloedt.
Biografie van een persoon; gekoppeld aan de geschiedenis van de samenleving.
connecties zien.
Mondiaal/globaal perspectief = het bestuderen van de wereld in zijn geheel en de plaats die onze
samenleving daarin inneemt.
Westerse landen met andere landen vergelijken:
a. Het leven dat we leiden wordt gevormd door het land waarin we leven -> om te
begrijpen eerst inzicht in de verschillen tussen samenlevingen
b. De contacten tussen samenlevingen zijn sterk toegenomen -> informatietechnologie
, c. Sociale problemen (westerse) zijn elders veel erger
d. Globaal denken helpt om meer inzicht in onszelf te krijgen
Sociologisch perspectief in de praktijk:
- Sociologie speel een belangrijke rol in tot stand komen van wetten en overheidsmaatregelen
- Bevorderd onze persoonlijke groei en bewustwording
- Voorbereiding op de arbeidsmarkt
Ontwikkeling van de sociologie -> opkomst van de sociologie:
Jonge wetenschap; eind 19e eeuw
NL: 1992 Bonger, eerst socioloog
- Ontstaan en ontwikkeling door grote sociale veranderingen en processen; wetenschappers
gaan kijken/denken wat er om hen heen gebeurt
o Industrialisering = technologie veranderd arbeid; van kleine hechte groepen thuis
werken naar anoniem werken in een grote fabriek
o Urbanisatie = naar de stad trekken -> onpersoonlijkere wereld met sociale
problemen
o Democratisering = politieke veranderingen, vrije wil en eigen belang nastreven ipv
die van God/Koning. Vrijheid en de rechten van het individu.
Denken over de samenleving; werd al eerder gedaan door filosofen (Grieken); alleen waren die
opzoek naar de ideale samenleving dan het bestuderen van de maatschappij.
- Comte: ‘Sociologie’ uitvinder, grondlegger van de term
- Drie ontwikkelingsfases voorafgaand aan ontstaan van sociologie (Comte):
o Theologische fase (tot 1350) = kijken naar de samenleving als een plan van god ->
niet veel aan veranderen
o Metafysische fases (15de eeuw) = samenleving vind de oorsprong in de natuur,
natuurwetten; onderzoeken en begrijpen
o Wetenschappelijke fase = samenleving wetenschappelijk bekijken -> opkomst
positivisme = opzoek naar natuurwetten in samenleving en de sociale werkelijkheid
Positivisme = inzicht verwerven op basis van wetenschappelijk onderzoek ->
functioneren van de samenleving door wetten gereguleerd.
- Historische context fases: wetenschappelijke benadering van de samenleving
o Renaissance = ontdekkingen van werelddelen -> niet alles aan god toeschrijven
o Reformatie = andere manier van omgaan met mensen; nadruk op het individu
o Verlichting = vooruitgangsdenken -> samenleving vorm geven met behulp van de
wetenschap -> maakbare samenleving; we kunnen de maatschappij veranderen
,Modernisering = sociale veranderingen die in gang zijn gezet door industrialisering -> van traditionele
naar moderne samenleving.
Moderniteit = sociale patronen die het resultaat zijn van industrialisering
- Berger = niveaus waarop de samenleving veranderd -> kenmerken van modernisering
o Urbanisatie = kleine traditionele gemeenschappen verdwijnen en er komen grote
stede waarbij mensen met elkaar samenleven
o Individualisering = nadruk op individuele keuze mogelijkheden ipv op de
gemeenschap
o Oriëntatie op toekomst & groeiend tijdsbesef = wordt niet gedaan in traditionele
gemeenschappen, daarbij wordt vooral terug gekeken. Optimistisch en toekomst
gericht. Dagindeling (horloge)
o Grotere sociale diversiteit = omdat de vrijheid van mensen groter wordt, meer
keuzemogelijkheden. Niet meer hechte familie en geloof die zorgen dat men zich
conformeert.
- Modernisering en grote denkers = hebben zich beziggehouden met modernisering
o Tönnies: Gemeinschaft; verdwijnen van kleine traditionele gemeenschap leidt tot→
Gesellshaft; sociale betrekkingen tussen mensen is op eigen belang gebaseerd.
o Durkheim: mechanische solidariteit (=Gemeinschaft): gedeelde morele waarden; de
leden van de samenleving zien elkaar als gelijke en verrichten dezelfde
werkzaamheden. Door arbeidsverdeling leidt dit tot organische solidariteit;
wederzijdse afhankelijke door gespecialiseerde arbeid (=Gesellshaft). = moderne
samenleving wordt niet bijeen gehouden door overeenkomsten maar door
verschillen.
o Weber: rationalisering, bureaucratisering en onttovering
o Marx: kapitalisme
o Simmel: urbanisering
- Sociale veranderingen als katalysator (drijvende kracht) voor sociologische ontwikkelingen ->
industrialisering
Hoofdvragen van de sociologie;
1. Sociale orde vraagstuk (Durkheim) = wat houdt de samenleving bij elkaar ?
2. Proces van rationalisering (Weber) = Waarom voltrekken rationaliseringsprocessen zich in
verschillende mate in verschillende samenlevingen?
3. Sociale (on)gelijkheid [Marx] = Hoe worden schaarse en begeerde zaken verdeeld? Hoe
wordt het in de samenleving geregeld
4. Identiteit en interactie [Simmel] = Hoe beïnvloeden maatschappelijke verhoudingen de
identiteit van individuen en groepen?
, Theorie en empirie
Analyseniveaus:
- Macro = niveau van de hele samenleving
- Meso = groepen, buurten, jeugdgroepen
- Micro = individuen -> interacties
Theoretische benadering/perspectief = samenhangend beeld van de samenleving waarbinnen
theorieën gevormd kunnen worden.
Theorie = kleiner, specifieker -> stelsel van uitspraken die met elkaar samenhangen. Voorspelbare
samenhang kan getoetst worden dmv onderzoek. Verklaart de sociale werkelijkheid (sociaal gedrag)
Sociologische perspectieven/benaderingen theoretische benaderingen
1. Structureel functionalisme = Samenleving: gezien als complex systeem, waarbinnen alle
onderdelen een functie hebben. Nadruk op structuur van de samenleving -> onderdelen in de
samenleving hebben een functie. Sociale orde vraagstuk
- Belang solidariteit en stabiliteit in samenleving; corona
- Focus op
o Sociale structuur = relatief stabiele sociale gedragspatronen
o Sociale functies = de gevolgen van een sociaal patroon voor het functioneren van de
totale samenleving
De samenwerking tussen sociale structuren heeft het in standhouden van de samenleving tot
doel
- Hoofdpersonen: Comte, Durkheim, Spencer
Merton: strain-theorie
- Manifeste functie = iets heeft uitdrukkelijk die functie (werk = inkomen) -> beoogde
gevolgen van een sociaal patroon
o Onderkend & beoogd gevolg
- Latente functie = onderliggende functie die we niet bedoelt hebben (werk = sociale
contacten) -> niet-bedoelde gevolgen van een sociaal patroon
o Niet-onderkend & onbedoeld gevolg
- Sociale disfunctie = niet functioneel voor het voorbestaan van de samenleving (werk =
achtergestelde groepen, worden nog meer achtergesteld op werk gebied) -> een sociaal
patroon dat het functioneren van de samenleving kan verstoren
o Sociaal patroon dat functioneren samenleving verstoort
o Functioneel voor een onderdeel, maar niet voor de hele samenleving