Kennisbasistoets Nederlandse taal
Taalonderwijs en taal
Belang van taalonderwijs
Schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan.
Niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig een bepaald niveau van
taalvaardigheid eigen maken.
Op school leer je een andere soort taalgebruik dan in het dagelijks leven.
Bepaalde taalvormen leer je allen mbv taalonderwijs.
Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wilt bijbrengen, dan moet
je daar apart aandacht aan besteden.
Functies van taal
- Communicatieve of sociale functie
o Contact met andere mensen.
Zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van anderen,
structurering van het gesprek.
- Conceptualiserende of cognitieve functie
o Je gebruikt de taal als een hulpmiddel om je gedachten te
ordenen en greep te krijgen op de werkelijkheid
Rapporteren
Verslag doen van iets wat in de werkelijkheid
voorkomt
Redeneren
Gebeurtenis ordenen of conclusies trekken
Projecteren
verplaatsen in de gedachten en gevoelens van
iemand
- Expressieve taalfunctie
o Experimenteren, gevoelens uiten, iets zeggen dat anderen nog
niet eerder zo gezegd hebben, speciale woordkeuze.
Niveaus van de taal:
Fonologisch niveau – Regels voor uitspraak
Morfologisch niveau – regels voor opbouw van woorden
Syntactisch niveau – regels voor volgorde van woorden
Semantisch niveau – regels voor betekenis
Pragmatisch niveau – regels voor gebruik van de taal
Orthografisch niveau – regels voor spelling
Taal als recursief systeem: dit houdt in dat een element van de taal weer
eenzelfde element van de taal kan bevatten. Zo kan een zin ook weer een
andere zin bevatten. De zin ‘Ik vermoed dat hij liegt’ bevat weer de zin ‘hij
liegt’ (samengestelde zin). In theorie zou je een oneindige zin kunnen
maken, maar in de praktijk lukt het ons niet om hele lange zinnen te
onthouden.
, Mondelinge taalvaardigheid
1. Taalverwerving
Theorieën:
Behaviorisme: gaat ervan uit dat kinderen hun taal leren door imitatie.
Creatieve constructietheorie: gaat ervan uit dat kinderen taal niet
simpelweg imiteren, maar zelf over een aangeboren taalvermogen
beschikken, waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen.
Interactionele benadering: belang van het aangeboren
taalleervermogen, maar men benadrukt dat het taalaanbod van de
omgeving en de interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers
belangrijk is bij het leren van een taal.
Eerste taalverwerving:
- De prelinguale periode (van 0-1 jaar)
o Vocaliseren – huilen
o Vocaal spel – klanken produceren
o Brabbelen – volwassene als gesprekspartner beschouwen
- Linguale periode
o Vroeglinguale periode (1-2,5 jaar)
Eenwoordzin, tweewoordzin, meerwoordzin
o De differentiatiefase (2,5-5 jaar)
Sterke ontwikkeling, betekenissen, woordsoorten,
werkwoordsvormen.
o Voltooiingsfase (5-9 jaar)
Alle processen die in de vorige fase zijn begonnen,
worden nu verder uitgebouwd.
Tweede taalverwerving:
Simultane tweetaligheid: twee talen min of meer gelijktijdig leren.
Successieve tweetaligheid: kinderen leren een tweede taal nadat ze
een eerste taal hebben geleerd (taal leren met kennis van vorige taal).
Interferentiefouten: fouten die voorkomen uit de verschillen tussen een
eerste en een tweede taal (kan voortkomen uit successieve
tweetaligheid).
Spreekstrategieën:
- Oriënteren op de inhoud
- Doel en publiek bepalen
- Plannen
- Presenteren
- Reflecteren op doel en inhoud
- Gespreksvorm hanteren
- Presentatietechnieken hanteren
- Bepaald taalgebruik hanteren.
Luisterstrategieën:
- Globaal luisteren; begrijpend luisteren, lijn volgen
, - Intensief luisteren; details opnemen.
- Kritisch luisteren; mening vormen
- Gericht luisteren; selectief.
Luistervaardigheden:
- Beschrijving volgen
- Gevoelens en meningen begrijpen en waarderen
- Inhoud interpreteren en beoordelen
- Uitleg volgen
- Strategie van de spreker doorzien
- Passende feedback geven
- Vragen stellen
Spreekdoelen:
- Informeren
- Amuseren
- Instrueren
- Overtuigen
Luisterdoelen:
- Iets te weten willen komen.
- Bepaald gevoel willen ondergaan
- Mening vormen
- Bepaalde handeling willen uitvoeren
- Spel mee willen spelen.
Luisterdoel Luisterstrategie
Iets te weten willen komen Intensief luisteren
Bepaald gevoel willen ondergaan Globaal luisteren
Mening vormen Kritisch luisteren
Bepaalde handeling willen Gericht luisteren
uitvoeren
Gesprekssoorten:
- Essay, gedicht, sprookje, advertentie, recept, enz.
- Spreekbeurt, voordracht, interview, discussie, enz. (mondelinge
communicatie)
- Monoloog (éénrichtingsverkeer)/dialoog
(tweerichtingsverkeer)/polyloog (groepsgesprek).
Woordenschat
1. Het woordgeheugen
Verschillende identiteiten
- Akoestische identiteit: hoe een woord klinkt
- Articulatorische identiteit: hoe je een woord uit moet spreken.
- Fonologische identiteit: akoestische identiteit
- Morfologische identiteit: hoe een woord is opgebouwd.
- Semantische identiteit: betekenis
- Syntactische identiteit: mogelijkheid om een woord te
combineren met een ander woord.
- Orthografische identiteit: spelling.