Strafrecht hoofdstuk 1
1.1 voorwaarde strafbaar feit
van een strafbaar feit wordt gesproken indien het om een menselijke gedraging gaat, die valt binnen
een delictsomschrijving en die wederrechtelijk en aan schuld te wijten is. In artikel 27 van
strafverordening staat wanneer iemand een verdachte is.
Om van een strafbaar feit te spreken, moet er voldoen zijn aan:
1. menselijke gedraging: persoon verricht een gedraging. Heeft een gewilde spierbeweging
uitgevoerd. Nalaten valt hier ook onder, dus het niks doen, wanneer iemand in nood is.
Rechtspersonen (bv’s en nv’s) kunnen ook een strafbaar feit plegen.
2. de gedraging valt binnen een delictsomschrijving: een delictsomschrijving, omschrijft welke
gedragingen strafbaar zijn. bijvoorbeeld iemand anders opzettelijk van het leven beroven. Er
wordt hierin ook uitgegaan van het legaliteitsbeginsel. Je bent strafbaar als er voorafgaand
aan de gedraging een wettelijke strafbepaling is geformuleerd. Als een menselijke gedraging
niet onder een delicomschrijving is te brengen, dan kan er nooit sprake zijn van een strafbaar
feit
3. de gedraging is wederrechtelijk: wederechtelijk betekent: ‘’ in strijd zijn met het recht’’.
Politie agenten mogen geweld gebruiken, die handelen dus niet wederechtelijk. Iemand die
zomaar iemand mishandeld is dus wel wederrechtelijk.
4. de gedraging is aan schuld te wijten: hiermee wordt bedoeld dat de verdachte een verwijt
moet kunnen worden gemaakt. De gedragingen moet hem kunnen worden toegerekend. Er
is sprake van verwijtbaarheid als de verdachte anders had kunnen handelen, maar dit niet
heeft gedaan. Soms komt het voor dat de delictsomschrijving wordt vervult, maar dat hem
geen verwijt kan worden aangemaakt. Dan is er dus geen strafbaar feit. Als je wordt bedreigt
door een ander persoon met een wapen om iemand aan te rijden, voldoe je aan de
delictsomschrijving, maar kan het niet verwijtbaar worden gemaakt, omdat je geen keus
hebt. Wanneer een verdachte een beroep kan doen op een omstandigheid die ertoe moet
leiden dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt, dan doet de verdachte een
beroep op een schulduitsluitingsgrond.
1.2 bestanddelen en elementen
wederrechtelijkheid en schuld zijn elementen. De onderdelen waaruit een delictsomschrijving
bestaat zijn bestanddelen.
Elementen zijn ongeschreven voorwaarden om iemand te kunnen straffen. Bestanddelen moeten
door een rechter bewezen worden verklaard. Art 287 sr: ‘’ hij die opzettelijk een ander van het leven
berooft, wordt, als schuldig aan doodslag. De bestanddelen hier zijn: een ander, opzettelijk en van
het leven beroven. Het zinsdeel: ‘’ wordt, als schuldig aan’’ valt niet onder de delictsomschrijving. Dit
geeft alleen maar aan welke straf erop staat en welke naam het delict heeft (doodslag).
1.3 verschillende strafbare feiten.
Misdrijven en overtredingen
Een eerste onderscheid die wordt gemaakt in delicten is het verschil tussen misdrijven en
overtredingen. Misdrijven vind je in boek 2, overtredingen vind je in boek 3. Het verschil zit in de
,strafbedreiging. Misdrijven zijn delicten die zwaarder gestraft moeten worden. op misdrijven staan
gevangenis straffen. Op overtredingen alleen geldboetes. De belangrijkste reden van onderscheid is
een procesrechtelijke. Overtredingen horen namelijk bij de bevoegdheid van de kantonrechter en
misdrijven tot bevoegdheid van de rechtbank.
Formele en materiele delicten
Het verschil zit hem in de wijze waarop de wetgever het delict in de wet heeft omschreven. Formele
delicten zijn delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen. het gaat hier om de handeling en
niet om het gevold. Activiteit is strafbaar het gevold niet. Denk aan: 310 sr diefstal, 350 sr
zaakbeschadiging en 317 afpersing.
Materiele delicten stellen het intreden van een bepaald gevolg strafbaar. De manier waarop het
gevolg intreed is niet van belang. Bijvoorbeeld doodslag. Het maakt niet uit op welke manier en
waarom het gevolg is strafbaar. Er is namelijk niet beschreven in de wet hoe je iemand om het leven
moet brengen.
Commissie en omissie delicten
Commissiedelicten zijn delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen. bijvoorbeeld:
mishandeling, vernieling, stelen, iemand doden, handtekening vervalsen. ‘’ het handelen wordt
strafbaar gesteld’’.
Omissie delicten stelt het nalaten strafbaar. Denk aan art 450 sr. Er moet wel in de
delictsomschrijving staan welk nalaten aan wie moet worden toegerekend. Anders zou iedereen
strafbaar zijn.
Gronddelicten, gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten
Uitgangspunt is dat een bepaalde gedraging is strafbaar gesteld. Dit is het gronddelict. Een
gekwalificeerd delict is een delict dan ernstiger is dan het gronddelict. Het gaat nog steeds om het
zelfde delict, er is dan alleen vaak een extra bestanddeel aan toegevoegd. Een gekwalificeerd delict
kent ook een grote strafbedreiging dan het gronddelict. Denk aan doodslag en moord.
Een geprivilegieerd delict is een lichtere variant van het gronddelict. Bijvoorbeeld kinderdoodslag art
290 sr. Wordt minder zwaar gerekend dan doodslag.
, Hoofstuk 2 strafrecht: wederrechtelijkheid
2,1 wederrechtelijkheid element of bestanddeel
Wederrechtelijk betekent: ‘’in strijdt met het recht’’. Wederrechtelijkheid is een element, maar de
wetgever heeft er voor gekozen om het ook een bestanddeel te maken. Soms heeft het bestanddeel
wederrechtelijk een andere betekenis dan het element. Als je bijvoorbeeld een vriend helpt om te
slopen in zijn huis, als art 350 Sr (gaat over vernielingen) niet het bestanddeel wederrechtelijk zou
hebben, dan zou jij dus een strafbaar feit plegen, door opzettelijk het muurtje af te breken. Om hier
wederrechtelijk toe te passen, moet het eerst nog bewezen worden. Het is een soort bescherming.
Casus voorbeeld:
Jan komt bij Piet een muurtje slopen. Jan kan volgens art 350 Sr worden vervolgt voor vernieling.
Maar dit is natuurlijk niet Jan zijn bedoeling. Daarom heeft de rechter ervoor gekozen om
wederrechtelijk een bestanddeel te maken.
2.2 zonder toestemming van de rechthebbende
Politie agenten die een verdachte tackelen handelen niet wederrechtelijk. Zij zijn dus niet in strijdt
met het recht, want hun hebben een publiekrechtelijk recht om dit te mogen doen.
Wanneer iemand jou geen toestemming geeft om jouw fiets mee te nemen, en die persoon dat toch
doet, handelt hij dus wederrechtelijk, want niemand heeft verteld dat jij die fiets mocht mee nemen.
2.3 bestanddeel is element
Art 282: iemand die opzettelijk en wederrechtelijk iemand van vrijheid beroofd. Hier wordt
wederrechtelijk dus als bestanddeel gebruikt.
Elementen staan niet in de delictsomschrijving, maar de wetgever heeft er voor gekozen om
wederrechtelijkheid (element) soms terug te laten komen in de delictsomschrijving. (wordt dan dus
een bestanddeel).
Normaal gesproken staat wederrechtelijk niet in een artikel (want het is een element). Als het er wel
in staat moet het nog bewezen worden.
Delictsomschrijving -> bestanddelen.
2.4 verschillende betekenissen geven verschillende uitkomsten.
Wanneer het bestanddeel wederrechtelijk wordt uitgelegd als ‘zonder toestemming van de
rechthebbende’ dan zou iemand dus veroordeeld kunnen worden, als hij iets doet zonder
toestemming van die persoon.
Als het bestanddeel wederrechtelijk wordt uitgelegd als ‘in strijdt met het recht’, dan wordt er
gekeken naar de daad van de dader, omdat het in strijdt is met het recht. Dus als thomas iemand vast
houdt in zijn kamer, omdat Carla wat gestolen heeft, dan gaat thomas hierbij vrij uit. Hierboven zou
thomas dus niet vrij uit gaan.