Week 1
- Goederen, art. 3:1 BW zijn alle zaken en vermogensrechten.
o Zaken, art. 3:2 BW, zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffen. Dit is alles
waar mensen controle over hebben. Hiervoor is wel vereist dat het object is af te
scheiden van andere objecten. Zaken zijn onder te verdelen in roerend en
onroerende zaken.
▪ Onroerende zaak → Art. 3:3 lid 1 geeft aan dat een onroerende zaak de
grond en hetgeen is dat daar duurzaam mee verenigd is.
▪ Roerende zaak → Art. 3:3 lid 2 geeft aan dat roerende zaken alle niet
onroerende zaak zijn.
▪ Registergoederen → art. 3:10 zijn goederen waarvoor overdracht of
vestiging inschrijving in daartoe openbare registers noodzakelijk is. Denk
hierbij aan huizen, grote schepen en vliegtuigen.
- Vermogensrechten, art. 3:6 BW, zijn rechten die overdraagbaar zijn en ertoe strekken en
stoffelijk voordeel te verschaffen. Vermogensrechten zijn rechten op stoffelijk voordeel, het
zijn dus geen zaken.
o Relatieve rechten zijn rechten die werken tegenover één bepaald persoon. Je kan op
één persoon een vordering hebben.
o Absolute rechten zijn tegenover iedereen in te roepen.
▪ Volledige rechten zijn eigendom en toebehoren.
• Eigendomsrecht, art. 5:1 BW → het meest omvattende recht dat een
persoon op een zaak kan hebben.
• Toebehoren gaat over vermogensrechten.
▪ Beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht,
hetwelk met het beperkte recht is bezwaard.
• Zakelijke rechten hebben alleen betrekking op zaken.
o Erfpacht art. 5:85 BW→ Genotsrecht. De verkrijger van
erfpacht mag een onroerende zaak van een ander houden
en gebruiken.
o Erfdienstbaarheid art. 5:70 BW→ Het dulden van bepaalde
gedragingen over je eigen onroerende zaak. (Als eigenaar
van een stuk weiland dulden dat iemand over jou weiland
loopt)
o Opstal art. 5:101 BW→ Het recht om op de onroerende zaak
van een ander iets te bouwen of planten, zonder dat diegene
het eigendom daarover verkrijgt.
• Niet zakelijke rechten hebben betrekking op goederen, dus zaken én
vermogensrechten.
o Pandrecht art. 3:227 BW →Zekerheidsrechten voor niet-
registergoederen
o Hypotheekrecht art. 3:227 BW → Zekerheidsrechten voor
registergoederen (huizen, grote boten en vliegtuigen)
o Vruchtgebruik art. 3:201 BW → Geeft het recht om
goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en
daarvan de vruchten te genieten. (rente van een lening)
,Goederenrechtelijke recht is een recht op een goed. Dit kan dus een recht zijn op een zaak of op een
vermogensrecht.
Een beperkt recht kan, ondanks het feit dat zijn naam dat niet laat blijken, wel absolute werking
hebben. Dat betekent dat de rechthebbende van een beperkt recht zijn beperkte recht tegen
iedereen kan inroepen, zelfs tegen de rechthebbende van het goed waarvan het beperkte recht is
afgeleid (de eigenaar). Het beperkte recht heeft in zo’n geval ‘goedsgevolg’ (droit de suite), en zal bij
de verkoop weer overgaan. (voorbeeld van de boom van Willem, maar Klaas heeft vruchtgebruik en
hij mag alleen de appels plukken)
Goederenrechtelijke rechten Verbintenissenrechtelijke rechten
Absoluut Relatief
Droit de suite Geen droit de suite
Prioriteit Paritas creditorium
Separatisme in faillissement Geen separatisme in faillissement
Het vrije genot van de eigenaar van een bepaalde zaak komt terug in art. 5:1 lid 2 BW: ‘Het staat de
eigenaar met uitsluiting van eenieder vrij van de zaak gebruik te maken’. Naast het vrije genot komt
de eigenaar met uitsluiting van eenieder het recht toe om over zijn zaak te beschikken. Dat betekent
dat alleen de eigenaar van een zaak iemand anders tot eigenaar van die zaak kan maken.
Deze beschikkingsbevoegdheid heeft wel beperkingen. Men mag bij het uitoefenen van zijn rechten
op een zaak anderen dus niet lastigvallen, of wettelijke regels aan zijn laars lappen.
Eigendomsrecht
Het eigendomsrecht heeft een exclusief karakter. Dat houdt in dat de eigenaar zijn recht kan
handhaven tegenover derden die hem de rechtmatige uitoefening van zijn recht beletten. Uit de
tekst van art. 5:1 lid 2 BW kan men ook afleiden dat de rechten van de eigenaar ‘absolute werking’
hebben. Dat betekent dat hij ze tegen iedereen kan inroepen. Twee voorbeelden van absolute
rechten zijn:
- Droit de suite/revindicatie (art. 5:2 BW): ‘De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van
eenieder die haar zonder recht houdt, op te eisen’.
- Droit de préférence/separatistpositie in faillissement: ‘De eigenaar kan zijn zaak ook als zijn
eigendom opeisen indien zij zich onder een failliet bevindt’.
Het recht van de eigenaar kan bestempeld worden als een ‘absoluut subjectief vermogensrecht’, dit
begrip bevat drie elementen;
1. Het is ten eerste een subjectief recht: Het is namelijk een bevoegdheid dat aan een bepaald
persoon toekomt, en het heeft niets te maken met het objectieve recht (het geldende recht).
2. Daarnaast is het ook een vermogensrecht. Vermogensrechten zijn op geld waardeerbare
rechten. Art. 3:6 BW geeft een zeer uitgebreide definitie van vermogensrechten: ‘Rechten
die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe
strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil
voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten’.
3. Tot slot is het ook een absoluut recht: de eigenaar kan zijn recht tegen iedereen inroepen.
, Week 2
Goederen verkrijgen en verliezen
Ten behoeve van een goed kan een bevoegdheid worden bedongen met betrekking tot een ander
goed. Met betrekking tot dit laatste goed bestaat er dus een verplichting. Deze verplichting kan op
twee manieren vorm worden gegeven:
- Met behulp van een beperkt recht (door het recht van erfdienstbaarheid); of
- Door middel van een persoonlijke verplichting (dus door een overeenkomst)
Kwalitatieve rechten en plichten
Zoals eerder uitgelegd werkt een verbintenis alleen tussen de betreffende partijen (A heeft een
verbintenis met B, en ieder ander heeft er niets mee te maken). Echter, wanneer een van de partijen
overlijdt, komt de erfgenaam van die partij in zijn schoenen te staan; dit heet rechtsopvolging onder
algemene titel (art. 3:80 lid 2 BW).
Een kwalitatief recht, art. 6:251 lid 1 BW, is een recht met droite de suite oftewel goedsgevolg. Zo’n
recht gaat van rechtswege mee naar de rechtsopvolger.
De wet kent een aantal gevallen waarin ook een verplichting dusdanig meet een goed verbonden is
dat zij van rechtswege met het goed mee overgaat op de rechtsopvolger onder bijzondere titel van
dat goed. In deze gevallen spreekt men van een kwalitatieve verplichting. Een kwalitatieve
verplichting kan op twee manieren ontstaan:
1. Krachtens de wet: Zie bijvoorbeeld art. 7:226 lid 1 BW.
2. Uit overeenkomst: Art. 6:252 lid 1 BW opent de mogelijkheid voor de rechthebbende op een
registergoed met betrekking tot dat goed een kwalitatieve verplichting aan te gaan.
Bezit
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Bezit geeft dus de feitelijke toestand weer van een
goed. Het geeft echter niet de juridische toestand weer van een goed.
Wie niet voor zichzelf houdt, maar voor een ander is geen bezitter, maar houder in de zin van
detentor.
Als je iets uitleent aan een ander, blijf je alsnog middellijk bezitter van datgene als je de eigenaar
bent. Door machtsuitoefening kan je het namelijk weer terug krijgen.
Art. 3:108 BW geeft aan hoe je kan kijken of iemand bezitter of detentor is. Dit doen men door te
kijken naar de verkeersopvattingen, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op
grond van de uiterlijke feiten.
- Onmiddellijk bezit (art. 3:107 lid 2 BW): ‘Bezit is onmiddellijk, wanneer iemand bezit zonder
dat een ander het goed voor hem houdt’.
- Middellijk bezit (art. 3:107 lid 3 BW): ‘Bezit is middellijk, wanneer iemand bezit door middel
van een ander die het goed voor hem houdt’.
Bezit heeft verschillende rechtsfuncties:
- Beschermde functie → degene die bezitsdaden verricht is normaliter de gerechtigde.
Daarom wordt het bezit beschermd, art. 3:125 BW. De bezitter van een goed kan opkomen
tegen verstoring van de macht die hij uitoefent over een goed.
- Processuele functie → dit zijn de bewijsvermoedens. De tegenpartij zal in een procedure
moeten bewijzen dat hij meer aanspraak heeft.
- Goederenrechtelijke functie → een bezitter kan door verjaring na verloop van tijd de
eigendom van een goed verkrijgen, art. 3:99 BW.