Mens & Gedrag – Levensfasen
Algemeen doel:
Deze onderwijseenheid geeft de student een algemene kennisbasis om op betekenisvolle wijze
wetenschappelijke concepten, mensbeelden en uitgangspunten, die ontwikkeling, gedrag en
opvoedgedrag van mensen beïnvloeden, te kunnen benoemen, te herkennen en toe te passen.
Psychologie = beschrijvende wetenschap die zich bezighoudt met het gedrag van de mens als
individu, zijn ontwikkeling, drijfveren, condities, stoornissen.
Functies van theorieën
Systematiseren, ordenen
- Regels & herhaalbaarheid onderzoek
Verklaren en voorspellen gedrag
- Hoe komt het dat iemand bepaald gedrag vertoont?
Heuristisch
- Door een nieuw inzicht kun je nieuwe voorspellingen doen & ideeën opdoen
Hoe komen we aan kennis?
- Systematisch waarnemen objectief
Hoofdstuk 1 – de prenatale periode
1.1 De lichamelijke ontwikkeling
Bij de lichamelijke ontwikkeling kun je onderscheid maken tussen:
- de ontwikkeling van het specifieke individu (de ontogenese) interactie met de omgeving
- de ontwikkeling van de soort (de fylogenese) de ontwikkeling van de soort, de erfelijkheid
De (prenatale) ontwikkeling van de mens is afhankelijk van de volgende drie belangrijke factoren.
- Groei: een toename van cellen en een toename van lengte en gewicht. De mate van groei is
erfelijk bepaald. Factoren uit de omgeving, zoals voeding, hebben hier invloed op.
- Rijping: dit heeft te maken met het in staat zijn om nieuwe functies te vervullen en is een
lichamelijk of fysiologisch proces. De rijping wordt beïnvloed door erfelijke factoren. Dit zijn
fysieke kenmerken, zoals de omgang van de schedel en psychische factoren, zoals
intelligentie. Rijping wordt niet beïnvloed door de omgeving.
- Leren: de omgeving speel hierbij een rol. De mogelijkheden om te kunne profiteren van
geboden ervaringen heeft te maken met erfelijke factoren, zoals intelligentie
In de prenatale fase = de periode waarin de ongeboren mens uitgroeit tot een mens die rijp is om
geboren te worden, onderscheiden we drie belangrijke trimesters:
, Welk? Wanneer? Wat?
1ste trimester Eerste twee weken De sperma- en eicel bevatten 23 chromosomen, die met
germinale fase elkaar smelten en het erfelijk materiaal vormen voor de
Vorming van (innesteling in de ongeboren mens.
de hersenen baarmoeder)
Volgende 6 tot 10 Het centraal zenuwstelsel, de ogen, het hart, de oren, de
weken tanden, het gehemelte en de externe genitaliën ontwikkelen
zich. Vanaf de 3de week begint het brein zich te vormen. De
eerste drie maanden zijn bepalend voor de verdere
ontwikkeling van de ongeboren mens. Na 12 weken spreek je
van een foetus.
2de trimester 3 tot 6 maanden de foetus gaat allerlei bewegingen maken, buigen, strekken,
kruipen etc. De afzonderlijke bewegingen van handjes, hoofd
Ontstaan van en voetjes zijn te onderscheiden rond 21 weken. In deze
zenuw- maanden ontwikkelen zich de meeste reflexen. Deze reflexen
verbindingen geven o.a. informatie over het functioneren van de hersenen.
tussen Aan het einde van de 5de maand zijn bijna alle hersencellen
hersendelen aangemaakt die het kind na de geboorte nodig heeft.
Bewegen neemt af en zintuigen worden ontwikkeld.
3de trimester 6 tot 9 maanden Kenmerkt zich vooral door een snelle gewichtstoename op de
foetus. De foetus kan zich moeilijker bewegen en gaat een
Voltooien vastere positie innemen. De laatste manden voor de
van de groei geboorte kan de foetus externe prikkels onderscheiden, hoge
tonen, licht en donker.
Eicel = X-chromosoom
Spermacel = X- of Y-chromosoom
Jongensbrein meer testosteron, kijken naar bewegende voorwerpen en sterker ruimtelijk
oriëntatie vermogen.
Meisjesbrein meer oestrogenen, kijken naar gezicht en sterkere contactuele en taalvaardige
vermogens.
Echoscopie is een techniek dat het mogelijk maakt om met een soort videocamera in de
baarmoeder te kijken.
1.2 De ontwikkeling van de reflexen
Definitie reflexen:
Onbewuste en automatische fysiologische reacties op prikkels en veranderingen in de omgeving. De
reflexen komen voor uit het natuurlijke instinct om te overleven. Deze liggen in het
ruggenmergkanaal.
,Reflexen hebben verschillende kenmerken:
- Onwillekeurige bewegingen deze bewegingen zijn als reactie op een prikkels.
- Geven informatie over het functioneren van het centrale zenuwstelsel artsen
controleren het na de geboorte zodat ze evt. kunnen ingrijpen
- Worden bestuurd door de hersenstam een aantal reflexen verdwijnt later weer. Dit is
noodzakelijk omdat deze reflexen de doelgerichte bewegingen op ongelegen momenten
zouden kunnen verstoren.
De ongeboren mens kent 8 reflexen. Deze komen tot stand in de uterus (baarmoeder) en geven
informatie over de ontwikkeling. In de volgorde van verschijning:
1. De uterine withdrawal reflex: het terugtrekken van het lichaam bij het knijpen in de tenen.
begint: tussen 5 en 7 weken en verdwijnt: in de 32ste week
2. De Mororeflex: als een baby schrikt opent het de vingers en de armen en spreidt de benen.
Vervolgens worden de armen met een zwaai naar voren gebracht (omhelzen).
begint: 9 en 12 weken en verdwijnt: twee tot 4 maanden na de geboorte.
3. De Babinskyreflex: Bij het naar achteren strijken met een voorwerp over de voetzool richt de
grote teen zich op en spreiden de andere tenene zich. Het is een soort grijpreflex van de
voeten, dit wordt vervangen door het voetzoolreflex als het kind leert lopen.
begint: na de geboorte en verdwijnt: tussen 1 en 2 jaar
4. De grijpreflex: de vingers sluiten zich bij een lichte aanraking van de palm van de hand.
begint: 11de week voor de geboorte en eindigt: tussen de 2 en 9 maanden na de geboorte
5. De asymmetrische tonische nekreflex: het hoofd dat naar één kant buigt, roept het strekken
van het been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd op.
begint: 18de week voor de geboorte en verdwijnt: tussen de 3 en 9 maanden na geboorte.
6. De spinal galant reflex: bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het
ruggenmergkanaal 45 graden naar de gestimuleerde kant.
begint: in de 20ste week en verdwijnt: tussen de 3 en 9 maanden na de geboorte.
7. De rooting reflex e nsucking reflex: bij een lichtelijke aanraking van de wang of de
mondrand draait het hoofd in de richting van de stimulus en gaat de mond open met een
uitgestoken tong als anticipatie op het zuigen.
begint: 24ste tot 28ste week en verdwijnt: tussen de 3de en de 4de maand na de geboorte.
8. De tonische labyrinthine reflex forewards: bij het bewegen van het hoofd voor- en
achterwaarts buigt het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door. De
voorwaartse reflex is een buiging als het hoofdje door de baarmoeder naar voren wordt
gebracht in de foetusligging. De achterwaartse reflex is een strekking en komt tevoorschijn
als het kind de spildraai naar achteren moet maken, waardoor de armen en benen zich
strekken en de geboorte kan plaatsvinden.
begint: rondom de bevalling en verdwijnt: in de 3de tot 4de maand na de geboorte
Bij normale ontwikkeling komen 3 typen reflexen tot stand:
- Primitieve reflexen (vlucht/vechtreflexen, eerste maanden overleven)
- Transitionele reflexen (helpen bij trotseren van de zwaartekracht)
- Posturele reflexen (stellen het kind in staat rechtop te staan, springen en lopen)
Geremde of vertraagde Mororeflex kan ertoe leiden dat het kind te beweeglijk of onrustig wordt.
Latere leeftijd niet-functionele angstreacties, belemmeren ontwikkeling.
Methode Goddard is zonder medicijnen, maar met oefeningen.
, 1.3 Visies op het prenatale bewustzijn
Iedere visie is gebaseerd op een bepaald mensbeeld. (=de voorstelling van de mens als zodanig)
In het Westen bestaan de volgende visies:
De leertheoretische of behavioristische visie: de mens is een onbeschreven blad en wordt
bepaald door leerervaringen.
De mens wordt voor de geboorte al enigszins geconditioneerd door zijn prenatale
ervaringen.
De biologische visie: interne of erfelijke factoren bepalen de mens.
Geen sprake van een prenataal bewustzijn bij deze interne factoren, hoewel bepaalde
reacties op die factoren kunnen worden geregistreerd.
De omgevingspsychologische visie: de mens wordt bepaald door de wisselwerking tussen de
sociale en de ruimtelijke/materiele omgeving.
Verschillen in hartslag kunnen duiden op een lage vorm van besef of weten.
De cognitivistische visie: de informatieverwerking en de zelfsturing van de mens zijn
bepalend.
Bewustzijn wordt aan het vormen van geheugen gekoppeld, er is voor de geboorte nog
geen sprake van bewuste geheugenvorming en geheugenstrategieën.
De psychoanalytische visie: de biologische aanleg en de opvoedingservaringen zijn in de
eerste levensjaren als belangrijke factor binnen de unieke levensgeschiedenis bepalend voor
de persoonlijkheid in ontwikkeling.
Wel sprake van een vorm van besef in de baarmoeder, later wordt dat besef weer
vergeten en opgeslagen in het onbewuste.
De humanistische visie: de individuele belevingen, de ruimte voor de noodzakelijke
zelfontplooiing en de eigen verantwoordelijkheid bepalende factoren zijn.
Deze stroming is een mix van onder andere de psychoanalyse en het behaviorisme.
De visie op het leven voor de geboorte en mate van bewustzijn van het embryo is bepalend voor een
etnisch oordeel bij abortus en euthanasie.
Ook de definitie van bewustzijn verschilt per visie.
Cognitieve neurowetenschapper Gazzaniga beschrijft het bewustzijn als een vorm van zelfbewustzijn:
hoe voel ik dat ik zelf ben.
Anderen zien het bewustzijn als zijnde verbonden aan het geheugen. Dat zou de hersenschors en de
hippocampus tot een bron van geheugen maken.
Uit studies blijkt dat het langetermijngeheugen speelt geen belangrijke rol in het bewustzijn.
1.4 De omgeving van het embryo en de foetus
Softenonkinderen gevolg van het slikken van Softenon (thalomide) tijdens de zwangerschap, leidt
tot verkorte en onvolgroeide ledematen.
Teratogenen= middelen die van buiten komen en een schadelijke invloed hebben op de prenatale
ontwikkeling.
- Alcohol/drugsgebruik (ook matig roken en drinken)
- Medicijngebruik
- Ondervoeding
- Chemicalien en stralingsgevaar
- Ongelukken